Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kakken (Nederlands) in het Zweeds
kakken:
-
kakken
Conjugations for kakken:
o.t.t.
- kak
- kakt
- kakt
- kakken
- kakken
- kakken
o.v.t.
- kakte
- kakte
- kakte
- kakten
- kakten
- kakten
v.t.t.
- heb gekakt
- hebt gekakt
- heeft gekakt
- hebben gekakt
- hebben gekakt
- hebben gekakt
v.v.t.
- had gekakt
- had gekakt
- had gekakt
- hadden gekakt
- hadden gekakt
- hadden gekakt
o.t.t.t.
- zal kakken
- zult kakken
- zal kakken
- zullen kakken
- zullen kakken
- zullen kakken
o.v.t.t.
- zou kakken
- zou kakken
- zou kakken
- zouden kakken
- zouden kakken
- zouden kakken
diversen
- kak!
- kakt!
- gekakt
- kakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kakken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skita | kakken | |
strunta | kakken |
Verwante woorden van "kakken":
kakken vorm van kak:
Vertaal Matrix voor kak:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lort | drek; kak; poep; schijt; stront | |
skit | drek; kak; poep; schijt; stront | beer; bezinksel; dik; drab; droesem; drol; excrementen; fecaliën; feces; galbak; grondsop; hoop; keutel; mest; moer; stuk poep; uitscheiding; uitwerpsel; uitwerpselen; zetsel |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skit | bliksems; shit; verdraaid; verduiveld |