Nederlands
Uitgebreide vertaling voor jeuken (Nederlands) in het Zweeds
jeuken:
-
jeuken
Conjugations for jeuken:
o.t.t.
- jeuk
- jeukt
- jeukt
- jeuken
- jeuken
- jeuken
o.v.t.
- jeukte
- jeukte
- jeukte
- jeukten
- jeukten
- jeukten
v.t.t.
- heb gejeukt
- hebt gejeukt
- heeft gejeukt
- hebben gejeukt
- hebben gejeukt
- hebben gejeukt
v.v.t.
- had gejeukt
- had gejeukt
- had gejeukt
- hadden gejeukt
- hadden gejeukt
- hadden gejeukt
o.t.t.t.
- zal jeuken
- zult jeuken
- zal jeuken
- zullen jeuken
- zullen jeuken
- zullen jeuken
o.v.t.t.
- zou jeuken
- zou jeuken
- zou jeuken
- zouden jeuken
- zouden jeuken
- zouden jeuken
diversen
- jeuk!
- jeukt!
- gejeukt
- jeukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor jeuken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klia | jeuken | kriebelen |
Verwante woorden van "jeuken":
jeuken vorm van jeuk:
-
de jeuk (jeukerigheid; kriebel)
Vertaal Matrix voor jeuk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kliande | jeuk; jeukerigheid; kriebel | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kliande | jeukerig; kriebelig; kriebeling veroorzakend; prikkelig |