Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. inweken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inweken (Nederlands) in het Zweeds

inweken:

inweken werkwoord (week in, weekt in, weekte in, weekten in, ingeweekt)

  1. inweken
    blöta igenom; genomblöta
    • blöta igenom werkwoord (blötar igenom, blötte igenom, blött igenom)
    • genomblöta werkwoord (genomblöter, genomblötte, genomblött)

Conjugations for inweken:

o.t.t.
  1. week in
  2. weekt in
  3. weekt in
  4. weken in
  5. weken in
  6. weken in
o.v.t.
  1. weekte in
  2. weekte in
  3. weekte in
  4. weekten in
  5. weekten in
  6. weekten in
v.t.t.
  1. heb ingeweekt
  2. hebt ingeweekt
  3. heeft ingeweekt
  4. hebben ingeweekt
  5. hebben ingeweekt
  6. hebben ingeweekt
v.v.t.
  1. had ingeweekt
  2. had ingeweekt
  3. had ingeweekt
  4. hadden ingeweekt
  5. hadden ingeweekt
  6. hadden ingeweekt
o.t.t.t.
  1. zal inweken
  2. zult inweken
  3. zal inweken
  4. zullen inweken
  5. zullen inweken
  6. zullen inweken
o.v.t.t.
  1. zou inweken
  2. zou inweken
  3. zou inweken
  4. zouden inweken
  5. zouden inweken
  6. zouden inweken
en verder
  1. is ingeweekt
diversen
  1. week in!
  2. weekt in!
  3. ingeweekt
  4. inwekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inweken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. inweken (weken)
    lägga i blöt

Vertaal Matrix voor inweken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga i blöt inweken; weken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blöta igenom inweken doorweken; in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
genomblöta inweken
lägga i blöt doorweken