Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- interpelleren:
-
Wiktionary:
- interpelleren → interpellera
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor interpelleren (Nederlands) in het Zweeds
interpelleren:
interpelleren werkwoord (interpelleer, interpelleert, interpelleerde, interpelleerden, geïnterpelleerd)
-
interpelleren
Conjugations for interpelleren:
o.t.t.
- interpelleer
- interpelleert
- interpelleert
- interpelleren
- interpelleren
- interpelleren
o.v.t.
- interpelleerde
- interpelleerde
- interpelleerde
- interpelleerden
- interpelleerden
- interpelleerden
v.t.t.
- heb geïnterpelleerd
- hebt geïnterpelleerd
- heeft geïnterpelleerd
- hebben geïnterpelleerd
- hebben geïnterpelleerd
- hebben geïnterpelleerd
v.v.t.
- had geïnterpelleerd
- had geïnterpelleerd
- had geïnterpelleerd
- hadden geïnterpelleerd
- hadden geïnterpelleerd
- hadden geïnterpelleerd
o.t.t.t.
- zal interpelleren
- zult interpelleren
- zal interpelleren
- zullen interpelleren
- zullen interpelleren
- zullen interpelleren
o.v.t.t.
- zou interpelleren
- zou interpelleren
- zou interpelleren
- zouden interpelleren
- zouden interpelleren
- zouden interpelleren
en verder
- ben geïnterpelleerd
- bent geïnterpelleerd
- is geïnterpelleerd
- zijn geïnterpelleerd
- zijn geïnterpelleerd
- zijn geïnterpelleerd
diversen
- interpelleer!
- interpelleert!
- geïnterpelleerd
- interpellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor interpelleren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
interpellera | interpelleren |
Wiktionary: interpelleren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• interpelleren | → interpellera | ↔ interpellieren — Politik: zu einer Erklärung auffordern; eine Interpellation einbringen |