Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. induceren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor induceren (Nederlands) in het Zweeds

induceren:

induceren werkwoord (induceer, induceert, induceerde, induceerden, geïnduceerd)

  1. induceren
    beveka; locka; förmå; föranleda
    • beveka werkwoord (beveker, bevekte, bevekt)
    • locka werkwoord (lockar, lockade, lockat)
    • förmå werkwoord (förmår, förmådde, förmått)
    • föranleda werkwoord (föranleder, föranledde, föranlett)

Conjugations for induceren:

o.t.t.
  1. induceer
  2. induceert
  3. induceert
  4. induceren
  5. induceren
  6. induceren
o.v.t.
  1. induceerde
  2. induceerde
  3. induceerde
  4. induceerden
  5. induceerden
  6. induceerden
v.t.t.
  1. heb geïnduceerd
  2. hebt geïnduceerd
  3. heeft geïnduceerd
  4. hebben geïnduceerd
  5. hebben geïnduceerd
  6. hebben geïnduceerd
v.v.t.
  1. had geïnduceerd
  2. had geïnduceerd
  3. had geïnduceerd
  4. hadden geïnduceerd
  5. hadden geïnduceerd
  6. hadden geïnduceerd
o.t.t.t.
  1. zal induceren
  2. zult induceren
  3. zal induceren
  4. zullen induceren
  5. zullen induceren
  6. zullen induceren
o.v.t.t.
  1. zou induceren
  2. zou induceren
  3. zou induceren
  4. zouden induceren
  5. zouden induceren
  6. zouden induceren
en verder
  1. is geïnduceerd
diversen
  1. induceer!
  2. induceert!
  3. geïnduceerd
  4. inducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor induceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beveka induceren
föranleda induceren losmaken; teweegbrengen; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
förmå induceren noodzaken tot
locka induceren aanlokken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken