Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
delikat
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
breekbaar; broos; fijn; fragiel; kwetsbaar; slank en smal; teer; zwak
|
fin
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
kittig; kwetsbaar; teer
|
fint
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
fijn; kittig; kwetsbaar; subtiel; teer
|
klent
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; kwetsbaar; onsolide; pips; slap; slapjes; teer; wee; ziekelijk; zwak
|
mager
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
halfvet; laagcalorisch; mager; vellerig; vetarm
|
magert
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
halfvet; laagcalorisch; mager; spichtig; sprieterig; tenger; vellerig; vetarm
|
skinntorrt
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
|
skört
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; bros; kwetsbaar; los; mul; onsolide; pips; pulverig; rul; slap; slapjes; teer; wee; ziekelijk; zwak
|
spröd
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bros
|
sprött
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bros; knappend; kwetsbaar; teer
|
späd
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
|
spätt
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
delicaat; fijn van smaak; kwetsbaar; teer
|
tunt
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
dun; ijl; van geringe dichtheid
|
utmärglad
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
ingevallen
|
utmärglat
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
vermagerd
|
ömtåligt
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
angstig voor pijn; bleekjes; delicaat; eindig; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; kleinzerig; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teer; teerbesnaard; teergevoelig; vergankelijk; voorbijgaand; wee; ziekelijk; zwak
|