Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hatelijkheid:
  2. hatelijk:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hatelijkheid (Nederlands) in het Zweeds

hatelijkheid:

hatelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de hatelijkheid (hatelijke opmerking; sarcasme; stekeligheid)

Vertaal Matrix voor hatelijkheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hatlig uppmärksamhet hatelijke opmerking; hatelijkheid; sarcasme; stekeligheid

Verwante woorden van "hatelijkheid":


hatelijk:

hatelijk bijvoeglijk naamwoord

  1. hatelijk (vijandig; stekelig)
    skadeglad; elakt; spydigt; illvilligt; maliciöst; skadeglatt; spydig; illvillig; spefullt

Vertaal Matrix voor hatelijk:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
elakt hatelijk; stekelig; vijandig achterbaks; doortrapt; ellende; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; liederlijk; listig; malheur; met slechte intentie; moeilijkheden; onedel; ongeluk; onheil; onspoed; onzedelijk; pech; ramp; rampspoed; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; tegenslag; tegenspoed; terugslag; uitgekookt; vals; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus
illvillig hatelijk; stekelig; vijandig boosaardig; kwalijk; snood
illvilligt hatelijk; stekelig; vijandig kwalijk; snood
maliciöst hatelijk; stekelig; vijandig
skadeglad hatelijk; stekelig; vijandig
skadeglatt hatelijk; stekelig; vijandig
spefullt hatelijk; stekelig; vijandig ridicuul
spydig hatelijk; stekelig; vijandig giftig; kwaadaardig; venijnig
spydigt hatelijk; stekelig; vijandig giftig; kwaadaardig; venijnig

Verwante woorden van "hatelijk":


Wiktionary: hatelijk


Cross Translation:
FromToVia
hatelijk hatisk hateful — full of hate
hatelijk amper; egg; gräll; gäll; skarp aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
hatelijk amper; egg; gräll; gäll; skarp aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
hatelijk amper; egg; gräll; gäll; skarp piquant — Qui piquer.