Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hardlopen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hardlopen (Nederlands) in het Zweeds

hardlopen:

hardlopen werkwoord (loop hard, loopt hard, liep hard, liepen hard, hardgelopen)

  1. hardlopen (rennen)
    springa; löpa; fly; ila; ränna
    • springa werkwoord (springer, sprang, sprungit)
    • löpa werkwoord (löper, löpte, löpt)
    • fly werkwoord (flyr, flydde, flytt)
    • ila werkwoord (ilar, ilade, ilat)
    • ränna werkwoord (räner, rände, ränt)

Conjugations for hardlopen:

o.t.t.
  1. loop hard
  2. loopt hard
  3. loopt hard
  4. lopen hard
  5. lopen hard
  6. lopen hard
o.v.t.
  1. liep hard
  2. liep hard
  3. liep hard
  4. liepen hard
  5. liepen hard
  6. liepen hard
v.t.t.
  1. heb hardgelopen
  2. hebt hardgelopen
  3. heeft hardgelopen
  4. hebben hardgelopen
  5. hebben hardgelopen
  6. hebben hardgelopen
v.v.t.
  1. had hardgelopen
  2. had hardgelopen
  3. had hardgelopen
  4. hadden hardgelopen
  5. hadden hardgelopen
  6. hadden hardgelopen
o.t.t.t.
  1. zal hardlopen
  2. zult hardlopen
  3. zal hardlopen
  4. zullen hardlopen
  5. zullen hardlopen
  6. zullen hardlopen
o.v.t.t.
  1. zou hardlopen
  2. zou hardlopen
  3. zou hardlopen
  4. zouden hardlopen
  5. zouden hardlopen
  6. zouden hardlopen
diversen
  1. loop hard!
  2. loopt hard!
  3. hardgelopen
  4. hardlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hardlopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hardlopen (rennen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
    racande

Vertaal Matrix voor hardlopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
racande hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
ränna vore
springa gleuf; kier; kiertje; kloof; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fly hardlopen; rennen de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvlieden; ontvluchten; uitwijken; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
ila hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
löpa hardlopen; rennen ladderen
ränna hardlopen; rennen
springa hardlopen; rennen draven; hard rennen; hollen; pezen; sjezen; snel gaan; sprinten

Wiktionary: hardlopen


Cross Translation:
FromToVia
hardlopen kila; raka courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.