Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hard (Nederlands) in het Zweeds

hard:

hard bijvoeglijk naamwoord

  1. hard (hardop; luid)
    högt; med hög röst
  2. hard (hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig)
    hårt; grym; hård; kyligt; kallt; grymt; kallsinnigt; utan medlidande
  3. hard (hardhandig; ruw; onzacht)
    hård; hårdhudad; tufft; råbarkat; tuff; hårt; grovt; våldsamt; hårdhudat
  4. hard (luid klinkend; luid)
    ljudligen; hög; högt
  5. hard (met hoge snelheid; keihard)
    jättesnabbt; supersnabbt; blixtsnabbt; jättesnabb; blixtsnabb
  6. hard (hardvochtig; emotieloos; gevoelloos; )
    hårt; frånstötande; sträv; kärv; amper
  7. hard (schel; scherp; schril; hoog; snerpend)
    skarpt; gäll; gällt; genomträngande

Vertaal Matrix voor hard:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hög heipaal; hoop; opeenstapeling; opstapeling; schelf; stapel; stapeling; terp
tuff tufsteen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- gauw; luid
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- snel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amper emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
blixtsnabb hard; keihard; met hoge snelheid
blixtsnabbt hard; keihard; met hoge snelheid
frånstötande emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos afschuwelijk; afstotelijk; afstotelijk voor zintuigen; afstotend; afstotend voor zintuigen; ijzingwekkend; lelijk; misselijkmakend; ontzettend; schrikbarend; schrikwekkend; stotend; vreselijk; walgelijk; weerzinwekkend
genomträngande hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend doordringend; indringend; penetrant; schel klinkend; scherp; scherpklinkend
grovt hard; hardhandig; onzacht; ruw banaal; globaal; grof; in grote lijnen; laag-bij-de-grond; lomp; niet glad; ongelikt; plat; platvloers; ruige; ruw; schofterig; schunnig; triviaal; vunzig
grym hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig
grymt hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig
gäll hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend
gällt hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend doordringend; indringend; schel klinkend; scherp; scherpklinkend
hård hard; hardhandig; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig; onzacht; ruw bikkelhard; erg; fel; heftig; hevig; ijzerhard; keihard; krachtig; staalhard; steenhard
hårdhudad hard; hardhandig; onzacht; ruw
hårdhudat hard; hardhandig; onzacht; ruw
hårt emotieloos; gevoelloos; hard; hardhandig; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; onbarmhartig; ongenadig; ongevoelig; onzacht; ruw; zielloos erg; fel; gestreng; heftig; hevig; krachtig; niet toegevend; pittig; straf; streng
hög hard; luid; luid klinkend hoog; hoog geplaatst; hooggelegen; rijzig
högt hard; hardop; luid; luid klinkend hoog; hoog geplaatst; hooggelegen; luid; luidkeels; rijzig; uit volle borst
jättesnabb hard; keihard; met hoge snelheid
jättesnabbt hard; keihard; met hoge snelheid
kallsinnigt hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig onbegaan; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig
kallt hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig bitterkoud; fris; frisjes; gemoedereerd; guur; ijskoud; ijzig; kil; koel; koud; kouwelijk; laag van temperatuur; onaandoenlijk; steenkoud
kyligt hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig afstandelijk; doodgemoedereerd; doodkalm; fris; gemoedereerd; guur; kil; knappend; koel; koeltjes; koud; kouwelijk
kärv emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos bits; kattig; onvriendelijk; pinnig; snauwerig; snibbig; spinnig; vinnig
ljudligen hard; luid; luid klinkend
med hög röst hard; hardop; luid
råbarkat hard; hardhandig; onzacht; ruw
skarpt hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bijdehand; fel; gehaaid; gescherpt; gevat; gewiekst; hanig; kien; messcherp; met een scherp oog; nauwlettend; pienter; pikant; pinnig; puntig; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; scherpklinkend; slim; snedig; snibbig; spits; uitgekookt; uitgeslapen; verlekkerd; vinnig; vlijmend
sträv emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos borstelig; stoppelig
supersnabbt hard; keihard; met hoge snelheid
tuff hard; hardhandig; onzacht; ruw flink; gaaf; mieters; schitterend; stoer; tof
tufft hard; hardhandig; onzacht; ruw flink; gaaf; mieters; schitterend; stoer; tof
utan medlidande hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig
våldsamt hard; hardhandig; onzacht; ruw aanrandend; agressief; erg; fel; felle; gewelddadig; heftig; hevig; intens; krachtig

Verwante woorden van "hard":

  • hardheid, harder, hardere, hardst, hardste

Synoniemen voor "hard":


Antoniemen van "hard":


Verwante definities voor "hard":

  1. heel erg1
    • je hebt je rust hard nodig1
  2. met grote vaart1
    • hij rijdt veel te hard1
  3. hevig of krachtig1
    • er stond een harde wind1
  4. met veel kalk erin1
    • het water is hier hard1
  5. moeilijk of zwaar1
    • dat is erg hard voor hem1
  6. niet goed in te drukken1
    • het vriest, dus de grond is hard1
  7. streng en zonder medelijden1
    • de minister neemt harde maatregelen1
  8. waar bewijzen voor zijn1
    • de harde cijfers tonen aan dat hij gelogen heeft1
  9. krachtig, overduidelijk te horen1
    • die harde muziek komt van boven1

Wiktionary: hard


Cross Translation:
FromToVia
hard hjärtlös; känslokall; känslolös callous — emotionally hardened
hard hård hard — resistant to pressure
hard sträng; hård hard — severe
hard hög loud — of a sound
hard hög laut — von Ton und Stimmen : stark, intensiv
hard hård; mödosam; svår dur — Qui, par suite de sa fermeté, est difficile à pénétrer, à entamer.
hard ljudelig; ljudlig haut — Qui élever. — note Par opposition à bas et à petit, en parlant d’un objet considérer par rapport à tous les autres objets du même genre, ou seulement par comparaison à un ou à plusieurs autres.
hard ljudelig; ljudlig sonore — Qui rendre un son.
hard sträng sévère — Qui est rigide, sans indulgence.

harden:

harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    hårdna; härda
    • hårdna werkwoord (hårdnar, hårdnade, hårdnat)
    • härda werkwoord (härdar, härdade, härdat)
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    träna; öva
    • träna werkwoord (tränar, tränade, tränat)
    • öva werkwoord (övar, övade, övat)
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    bära; uthärda; stå ut med
    • bära werkwoord (bär, bar, burit)
    • uthärda werkwoord (uthärdar, uthärdade, uthärdat)
    • stå ut med werkwoord (står ut med, stod ut med, stått ut med)

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. harden (bestand maken tegen)
    göra tålig; göra härd emot

Vertaal Matrix voor harden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
göra härd emot bestand maken tegen; harden
göra tålig bestand maken tegen; harden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bära doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aan hebben; dragen; dulden; gebukt gaan onder; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; sjouwen; steunen; torsen; velen; verdragen; verstouwen; verstuwen; vervoeren; zeulen
härda harden; stalen; uitharden
hårdna harden; stalen; uitharden
stå ut med doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanleunen; aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
träna bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
uthärda doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren
öva bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen exerceren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen

Verwante definities voor "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Wiktionary: harden


Cross Translation:
FromToVia
harden stelna set — to solidify
harden stå sig soutenir — Se tenir debout, se tenir droit. (Sens général).

Verwante vertalingen van hard