Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gutsen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gutsen (Nederlands) in het Zweeds

gutsen:

gutsen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gutsen
    utforsande

gutsen werkwoord (gutst, gutste, gegutst)

  1. gutsen (in stromen neerstorten; gulpen)
    flyta; ösregna; ösa ner; strömma ner
    • flyta werkwoord (flytar, flytade, flytat)
    • ösregna werkwoord (ösregnar, ösregnade, ösregnat)
    • ösa ner werkwoord (öser ner, öste ner, öst ner)
    • strömma ner werkwoord (strömmar ner, strömmade ner, strömmat ner)

Conjugations for gutsen:

o.t.t.
  1. gutst
  2. gutsen
o.v.t.
  1. gutste
  2. gutsten
v.t.t.
  1. heeft gegutst
  2. hebben gegutst
v.v.t.
  1. had gegutst
  2. hadden gegutst
o.t.t.t.
  1. zal gutsen
  2. zullen gutsen
o.v.t.t.
  1. zou gutsen
  2. zouden gutsen
en verder
  1. is gegutst
  2. zijn gegutst
diversen
  1. guts!
  2. gutst!
  3. gegutst
  4. gutsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gutsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
utforsande gutsen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flyta gulpen; gutsen; in stromen neerstorten dobberen
strömma ner gulpen; gutsen; in stromen neerstorten
ösa ner gulpen; gutsen; in stromen neerstorten
ösregna gulpen; gutsen; in stromen neerstorten gieten; plenzen; stortregenen