Nederlands
Uitgebreide vertaling voor grond (Nederlands) in het Zweeds
grond:
-
de grond (vloer)
-
de grond (aardkorst; bodem; aarde)
-
de grond (bodemoppervlak; bodem)
-
de grond (akker; veld; bouwland)
jordbruksområde; jordbruksmark-
jordbruksområde zelfstandig naamwoord
-
jordbruksmark zelfstandig naamwoord
-
-
de grond (uitgangspunt; vertrekpunt; grondgedachte; basis; principe; grondslag; fundament; beginsel; grondstelling)
Vertaal Matrix voor grond:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
golv | grond; vloer | |
grund | bodem; bodemoppervlak; grond | aanleiding; beweegreden; bouwfundament; drijfveer; fundament; fundering; grondslag; motief; motivatie; ondergrond; reden |
jordbruksmark | akker; bouwland; grond; veld | landbouwgrond |
jordbruksområde | akker; bouwland; grond; veld | akkerbouwgebied; landbouwgebied; landbouwstreek |
jordskorpa | aarde; aardkorst; bodem; grond | |
utgångspunkt | basis; beginsel; fundament; grond; grondgedachte; grondslag; grondstelling; principe; uitgangspunt; vertrekpunt | aanknopingspunt; aanwijzing; opstijging |
- | aarde | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
grund | ondiep |
Verwante woorden van "grond":
Synoniemen voor "grond":
Verwante definities voor "grond":
Wiktionary: grond
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grond | → jord | ↔ earth — soil |
• grond | → mark; backe | ↔ ground — surface of the Earth |
• grond | → mark; jord | ↔ ground — soil, earth |
• grond | → jord | ↔ soil — mixture of sand and organic material |
• grond | → jord | ↔ soil — mineral or organic material serving as a natural medium for the growth of land plants |
• grond | → jord | ↔ soil — unconsolidated mineral or organic material on the immediate surface of the earth |
• grond | → jord; mark | ↔ soil — country or territory |
• grond | → jord | ↔ sol — pédologie|fr surface de la terre où l’on se tenir, où l’on marcher, sur laquelle on construire, etc. |
• grond | → jord | ↔ terre — sol sur lequel nous marcher, sur lequel les maisons construire, qui produire et nourrir les végétaux. |
grond vorm van gronden:
-
gronden (grondverven)
-
gronden (aarden)
-
gronden (grondvesten; funderen)
Conjugations for gronden:
o.t.t.
- grond
- grondt
- grondt
- gronden
- gronden
- gronden
o.v.t.
- grondde
- grondde
- grondde
- grondden
- grondden
- grondden
v.t.t.
- heb gegrond
- hebt gegrond
- heeft gegrond
- hebben gegrond
- hebben gegrond
- hebben gegrond
v.v.t.
- had gegrond
- had gegrond
- had gegrond
- hadden gegrond
- hadden gegrond
- hadden gegrond
o.t.t.t.
- zal gronden
- zult gronden
- zal gronden
- zullen gronden
- zullen gronden
- zullen gronden
o.v.t.t.
- zou gronden
- zou gronden
- zou gronden
- zouden gronden
- zouden gronden
- zouden gronden
en verder
- is gegrond
- zijn gegrond
diversen
- grond!
- grondt!
- gegrond
- grondend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor gronden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
etablera | funderen; gronden; grondvesten | instellen; invoeren; oprichten; stichten |
grunda | gronden; grondverven | instellen; invoeren; oprichten; plamuren; stichten |
grundmåla | gronden; grondverven | |
jorda | aarden; gronden | aarden; op aarde aansluiten |
lägga grunderna | funderen; gronden; grondvesten |