Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor graaien (Nederlands) in het Zweeds

graaien:

graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)

  1. graaien (wegkapen; grissen; grijpen; )
    ta ifrån; knycka bort
    • ta ifrån werkwoord (tar ifrån, tog ifrån, tagit ifrån)
    • knycka bort werkwoord (knycker bort, knyckte bort, knyckt bort)
  2. graaien (grabbelen; snuffelen)
    gräva; treva; kravla
    • gräva werkwoord (gräver, grävde, grävt)
    • treva werkwoord (trevar, trevade, trevat)
    • kravla werkwoord (kravlar, kravlade, kravlat)
  3. graaien (in iets rondtasten; rommelen; grabbelen)
    undersöka; snoka runt; snoka efter
    • undersöka werkwoord (undersöker, undersökte, undersökt)
    • snoka runt werkwoord (snokar runt, snokade runt, snokat runt)
    • snoka efter werkwoord (snokar efter, snokade efter, snokat efter)

Conjugations for graaien:

o.t.t.
  1. graai
  2. graait
  3. graait
  4. graaien
  5. graaien
  6. graaien
o.v.t.
  1. graaide
  2. graaide
  3. graaide
  4. graaiden
  5. graaiden
  6. graaiden
v.t.t.
  1. heb gegraaid
  2. hebt gegraaid
  3. heeft gegraaid
  4. hebben gegraaid
  5. hebben gegraaid
  6. hebben gegraaid
v.v.t.
  1. had gegraaid
  2. had gegraaid
  3. had gegraaid
  4. hadden gegraaid
  5. hadden gegraaid
  6. hadden gegraaid
o.t.t.t.
  1. zal graaien
  2. zult graaien
  3. zal graaien
  4. zullen graaien
  5. zullen graaien
  6. zullen graaien
o.v.t.t.
  1. zou graaien
  2. zou graaien
  3. zou graaien
  4. zouden graaien
  5. zouden graaien
  6. zouden graaien
en verder
  1. is gegraaid
  2. zijn gegraaid
diversen
  1. graai!
  2. graait!
  3. gegraaid
  4. graaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor graaien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gräva graaien; grabbelen; snuffelen delven; doorwroeten; graven; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen
knycka bort graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
kravla graaien; grabbelen; snuffelen
snoka efter graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen
snoka runt graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen
ta ifrån graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
treva graaien; grabbelen; snuffelen frommelen; op de tast lopen
undersöka graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; fouilleren; iets opzoeken; inspecteren; keuren; met sonde onderzoeken; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; nazoeken; onderzoeken; overhoren; rechercheren; schouwen; snuffelen; sonderen; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; visiteren