Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gisten:
  2. gissen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gisten (Nederlands) in het Zweeds

gisten:

gisten werkwoord (gist, gistte, gegist)

  1. gisten
    fermentera; undergå fermentation
    • fermentera werkwoord (fermenterar, fermenterade, fermenterat)
    • undergå fermentation werkwoord (undergår fermentation, undergick fermentation, undergått fermentation)

Conjugations for gisten:

o.t.t.
  1. gist
  2. gisten
o.v.t.
  1. gistte
  2. gistten
v.t.t.
  1. is gegist
  2. zijn gegist
v.v.t.
  1. was gegist
  2. waren gegist
o.t.t.t.
  1. zal gisten
  2. zullen gisten
o.v.t.t.
  1. zou gisten
  2. zouden gisten
diversen
  1. gist!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gisten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. gisten (fermenten)
    jäsning

Vertaal Matrix voor gisten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jäsning fermenten; gisten gisting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fermentera gisten
undergå fermentation gisten

Wiktionary: gisten


Cross Translation:
FromToVia
gisten fermentera; jäsa ferment — to react using fermentation
gisten jäsa gären — zersetzen von organischem Material unter Luftabschluss, insbesondere mit Entstehung von Alkohol oder Milchsäure

gissen:

gissen werkwoord (gis, gist, giste, gisten, gegist)

  1. gissen (gissing maken; raden)
    förmoda; gissa
    • förmoda werkwoord (förmodar, förmodade, förmodat)
    • gissa werkwoord (gissar, gissade, gissat)

Conjugations for gissen:

o.t.t.
  1. gis
  2. gist
  3. gist
  4. gissen
  5. gissen
  6. gissen
o.v.t.
  1. giste
  2. giste
  3. giste
  4. gisten
  5. gisten
  6. gisten
v.t.t.
  1. heb gegist
  2. hebt gegist
  3. heeft gegist
  4. hebben gegist
  5. hebben gegist
  6. hebben gegist
v.v.t.
  1. had gegist
  2. had gegist
  3. had gegist
  4. hadden gegist
  5. hadden gegist
  6. hadden gegist
o.t.t.t.
  1. zal gissen
  2. zult gissen
  3. zal gissen
  4. zullen gissen
  5. zullen gissen
  6. zullen gissen
o.v.t.t.
  1. zou gissen
  2. zou gissen
  3. zou gissen
  4. zouden gissen
  5. zouden gissen
  6. zouden gissen
en verder
  1. is gegist
  2. zijn gegist
diversen
  1. gis!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förmoda vermoeden; veronderstelling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förmoda gissen; gissing maken; raden aannemen; postuleren; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
gissa gissen; gissing maken; raden

Wiktionary: gissen


Cross Translation:
FromToVia
gissen förmoda conjecture — to guess
gissen gissa guess — to reach an unqualified conclusion
gissen gissa devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.

Verwante vertalingen van gisten