Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. getemperd:
  2. temperen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor getemperd (Nederlands) in het Zweeds

getemperd:

getemperd bijvoeglijk naamwoord

  1. getemperd (gematigd)
    medel-
    • medel- bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor getemperd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
medel- gematigd; getemperd gemiddeld; medio; meest voorkomend; modaal

temperen:

temperen werkwoord (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)

  1. temperen
    dämpa
    • dämpa werkwoord (dämpar, dämpade, dämpat)
  2. temperen (zich matigen; dempen; matigen)
    begränsa; inskränka
    • begränsa werkwoord (begränsar, begränsade, begränsat)
    • inskränka werkwoord (inskränker, inskränkte, inskränkt)

Conjugations for temperen:

o.t.t.
  1. temper
  2. tempert
  3. tempert
  4. temperen
  5. temperen
  6. temperen
o.v.t.
  1. temperde
  2. temperde
  3. temperde
  4. temperden
  5. temperden
  6. temperden
v.t.t.
  1. heb getemperd
  2. hebt getemperd
  3. heeft getemperd
  4. hebben getemperd
  5. hebben getemperd
  6. hebben getemperd
v.v.t.
  1. had getemperd
  2. had getemperd
  3. had getemperd
  4. hadden getemperd
  5. hadden getemperd
  6. hadden getemperd
o.t.t.t.
  1. zal temperen
  2. zult temperen
  3. zal temperen
  4. zullen temperen
  5. zullen temperen
  6. zullen temperen
o.v.t.t.
  1. zou temperen
  2. zou temperen
  3. zou temperen
  4. zouden temperen
  5. zouden temperen
  6. zouden temperen
en verder
  1. ben getemperd
  2. bent getemperd
  3. is getemperd
  4. zijn getemperd
  5. zijn getemperd
  6. zijn getemperd
diversen
  1. temper!
  2. tempert!
  3. getemperd
  4. temperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor temperen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begränsa dempen; matigen; temperen; zich matigen afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omlijnen; van grenzen voorzien
dämpa temperen dampen; dimmen; lessen; stillen; stomen; uitwasemen; vervriendelijken; verzachten; wasemen
inskränka dempen; matigen; temperen; zich matigen beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren

Wiktionary: temperen


Cross Translation:
FromToVia
temperen dämpa smother — to reduce to a low degree of vigor or activity
temperen blanda; sammanblanda mélanger — Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout
temperen vrida; vända; blanda; sammanblanda retourneraller de nouveau en un lieu.