Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor getand (Nederlands) in het Zweeds
getand:
-
getand (gekarteld)
-
getand (tanden hebbend)
tandat; med tänder; dentalt-; tandad-
tandat bijvoeglijk naamwoord
-
med tänder bijvoeglijk naamwoord
-
dentalt- bijvoeglijk naamwoord
-
tandad bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor getand:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dentalt- | getand; tanden hebbend | |
hackig | gekarteld; getand | |
hackigt | gekarteld; getand | |
med tänder | getand; tanden hebbend | |
räfflat | gekarteld; getand | |
tandad | getand; tanden hebbend | gezaagd; kartelig; tandvormig |
tandat | getand; tanden hebbend | gezaagd; kartelig; tandvormig |
Verwante woorden van "getand":
getand vorm van tanden:
-
de tanden (alle tanden en kiezen; gebit)
-
tanden (uittanden)
Conjugations for tanden:
o.t.t.
- tand
- tandt
- tandt
- tanden
- tanden
- tanden
o.v.t.
- tandde
- tandde
- tandde
- tandden
- tandden
- tandden
v.t.t.
- heb getand
- hebt getand
- heeft getand
- hebben getand
- hebben getand
- hebben getand
v.v.t.
- had getand
- had getand
- had getand
- hadden getand
- hadden getand
- hadden getand
o.t.t.t.
- zal tanden
- zult tanden
- zal tanden
- zullen tanden
- zullen tanden
- zullen tanden
o.v.t.t.
- zou tanden
- zou tanden
- zou tanden
- zouden tanden
- zouden tanden
- zouden tanden
en verder
- ben getand
- bent getand
- is getand
- zijn getand
- zijn getand
- zijn getand
diversen
- tand!
- tandt!
- getand
- tandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor tanden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tandrad | alle tanden en kiezen; gebit; tanden | tandenrij |
tänder | alle tanden en kiezen; gebit; tanden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nagga | tanden; uittanden |