Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. geluid:
  2. luiden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geluid (Nederlands) in het Zweeds

geluid:

geluid [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het geluid (rumoer)
    – wat je kunt horen 1
    oljud; oväsen
    • oljud [-ett] zelfstandig naamwoord
    • oväsen zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor geluid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
oljud geluid; rumoer gedruis; geluidshinder; geluidsoverlast; herrie; kabaal; lawaai; leven; rumoer; spektakel; tumult
oväsen geluid; rumoer geharrewar; luidruchtigheid; opschudding; opzien; sensatie; stampei; tamtam; verwarring

Verwante woorden van "geluid":

  • geluidje, geluidjes

Verwante definities voor "geluid":

  1. wat je kunt horen1
    • plotseling klonk er een geluid in het stille bos1

Wiktionary: geluid


Cross Translation:
FromToVia
geluid oljud; buller noise — various sounds, usually unwanted
geluid ljud sound — sensation perceived by the ear
geluid ljud son — Quelque chose que l’on peut écouter, entendre.

geluid vorm van luiden:

luiden werkwoord (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)

  1. luiden (beieren)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    ringa klockan
    • ringa klockan werkwoord (ringer klockan, ringde klockan, ringt klockan)
  2. luiden (klank voortbrengen; klinken)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    ge ett ljud
    • ge ett ljud werkwoord (ger ett ljud, gav ett ljud, givit ett ljud)
  3. luiden (bonzen)
    snudda vid
    • snudda vid werkwoord (snuddar vid, snuddade vid, snuddat vid)
  4. luiden (klokluiden)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    klämta
    • klämta werkwoord (klämtar, klämtade, klämtat)

Conjugations for luiden:

o.t.t.
  1. luid
  2. luidt
  3. luidt
  4. luiden
  5. luiden
  6. luiden
o.v.t.
  1. luidde
  2. luidde
  3. luidde
  4. luidden
  5. luidden
  6. luidden
v.t.t.
  1. heb geluid
  2. hebt geluid
  3. heeft geluid
  4. hebben geluid
  5. hebben geluid
  6. hebben geluid
v.v.t.
  1. had geluid
  2. had geluid
  3. had geluid
  4. hadden geluid
  5. hadden geluid
  6. hadden geluid
o.t.t.t.
  1. zal luiden
  2. zult luiden
  3. zal luiden
  4. zullen luiden
  5. zullen luiden
  6. zullen luiden
o.v.t.t.
  1. zou luiden
  2. zou luiden
  3. zou luiden
  4. zouden luiden
  5. zouden luiden
  6. zouden luiden
diversen
  1. luid!
  2. luidt!
  3. geluid
  4. luidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor luiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ge ett ljud klank voortbrengen; klinken; luiden
klämta klokluiden; luiden kletteren; rammelen
ringa klockan beieren; luiden
snudda vid bonzen; luiden schampen; toucheren

Verwante definities voor "luiden":

  1. een helder klinkend geluid laten horen1
    • de klok luidt1
  2. zijn of klinken1
    • zijn antwoord luidt positief1

Wiktionary: luiden


Cross Translation:
FromToVia
luiden ringa in; ringa; ge signal om anläuten — (transitiv) veraltet: etwas durch Läuten (einer Glocke) bekannt geben, signalisieren
luiden ringa anläuten — (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
luiden ringa anläuten — (intransitiv) veraltet: an etwas läuten
luiden ringa i klockan anläuten — (transitiv) Sport: durch Läuten seinen Anfang nehmen/starten lassen
luiden ringa ring — to make produce sound
luiden låta ring — of something spoken or written, to appear to be, to seem, to sound
luiden säga say — to pronounce
luiden ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.

Verwante vertalingen van geluid