Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gejacht (Nederlands) in het Zweeds
gejacht:
Vertaal Matrix voor gejacht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skyndande | gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skyndande | spoorslags |
jachten:
-
jachten (jakkeren; reppen; spoeden)
trycka på; knuffas; trängas i en folksamling; stötas; armbågas-
trängas i en folksamling werkwoord (tränger i en folksamling, trängde i en folksamling, trängt i en folksamling)
-
jachten (opjagen; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
-
jachten (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; reppen; jakkeren; ijlen)
-
jachten (tot spoed aanzetten; haasten; spoeden)
Conjugations for jachten:
o.t.t.
- jacht
- jacht
- jacht
- jachten
- jachten
- jachten
o.v.t.
- jachtte
- jachtte
- jachtte
- jachtten
- jachtten
- jachtten
v.t.t.
- heb gejacht
- hebt gejacht
- heeft gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
v.v.t.
- had gejacht
- had gejacht
- had gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
o.t.t.t.
- zal jachten
- zult jachten
- zal jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
o.v.t.t.
- zou jachten
- zou jachten
- zou jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
en verder
- ben gejacht
- bent gejacht
- is gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
diversen
- jacht!
- jacht!
- gejacht
- jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze