Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gebreid:
  2. breien:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebreid (Nederlands) in het Zweeds

gebreid:

gebreid bijvoeglijk naamwoord

  1. gebreid
    stickad

Vertaal Matrix voor gebreid:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stickad gebreid ingenaaid; vastgenaaid in

breien:

breien werkwoord (brei, breit, breide, breiden, gebreid)

  1. breien
    sticka
    • sticka werkwoord (sticker, stack, stuckit)

Conjugations for breien:

o.t.t.
  1. brei
  2. breit
  3. breit
  4. breien
  5. breien
  6. breien
o.v.t.
  1. breide
  2. breide
  3. breide
  4. breiden
  5. breiden
  6. breiden
v.t.t.
  1. heb gebreid
  2. hebt gebreid
  3. heeft gebreid
  4. hebben gebreid
  5. hebben gebreid
  6. hebben gebreid
v.v.t.
  1. had gebreid
  2. had gebreid
  3. had gebreid
  4. hadden gebreid
  5. hadden gebreid
  6. hadden gebreid
o.t.t.t.
  1. zal breien
  2. zult breien
  3. zal breien
  4. zullen breien
  5. zullen breien
  6. zullen breien
o.v.t.t.
  1. zou breien
  2. zou breien
  3. zou breien
  4. zouden breien
  5. zouden breien
  6. zouden breien
diversen
  1. brei!
  2. breit!
  3. gebreid
  4. breiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor breien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sticka breien aftroeven; doorprikken; een por geven; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; porren; prikken; prikken in; samenplakken; steken; steken geven; stoten; voorsnijden

Wiktionary: breien


Cross Translation:
FromToVia
breien sticka knit — to make fabric from thread or yarn
breien sticka tricoterexécuter un tissu à mailles, soit à la main, à l’aide d’aiguilles longues et émousser, soit avec un métier spécial.