Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gebonden:
  2. binden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebonden (Nederlands) in het Zweeds

gebonden:

gebonden bijvoeglijk naamwoord

  1. gebonden (niet vrij)
    bunden; upptagen; upptaget; bundet; tvunget; ofritt
  2. gebonden
    bunden
    • bunden bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gebonden:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bunden gebonden; niet vrij
upptagen gebonden; niet vrij aangenomen; bezet; doende; druk; drukbezet; geadopteerd; onledig; opgeraapt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bundet gebonden; niet vrij geboeid; onvrij; vastgebonden
ofritt gebonden; niet vrij onvrij
tvunget gebonden; niet vrij gedwongen; geforceerd; obligaat; obligatoir; onvrijwillig; vereist; verplicht
upptaget gebonden; niet vrij aangenomen; bezet; doende; druk; drukbezet; geadopteerd; onledig; opgeraapt

Verwante woorden van "gebonden":


binden:

binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
    binda in böcker
    • binda in böcker werkwoord (binder in böcker, band in böcker, bundit in böcker)
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    bakbinda; binda fast; fjättra
    • bakbinda werkwoord (bakbinder, bakband, bakbundit)
    • binda fast werkwoord (binder fast, band fast, bundit fast)
    • fjättra werkwoord (fjättrar, fjättrade, fjättrat)
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    kedja; kedja fast
    • kedja werkwoord (kedjar, kedjade, kedjat)
    • kedja fast werkwoord (kedjar fast, kedjade fast, kedjat fast)

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kedja aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; keten; ketting; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakbinda binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
binda fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; dichtbinden; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; toebinden
binda in böcker binden; boekbinden; inbinden
fjättra binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
kedja binden; boeien; ketenen; kluisteren
kedja fast binden; boeien; ketenen; kluisteren handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen

Verwante definities voor "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary: binden


Cross Translation:
FromToVia
binden tjudra tether — to restrict something with a tether
binden binda tie — to attach or fasten with string
binden befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
binden binda; snöra nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
binden binda; snöra relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
binden trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Verwante vertalingen van gebonden