Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fok (Nederlands) in het Zweeds
fok:
-
de fok (teelt; reproductie; voortplanting; cultuur; kweken; voortbrenging; fokkerij; verbouw; aanplant; aankweken; aankweek; aanfok)
-
de fok (veefokkerij; teelt; fokkerij; voortbrenging; aanfok; telen; voortplanting; verbouw)
avelsgård; djuruppfödningsgård-
avelsgård zelfstandig naamwoord
-
djuruppfödningsgård zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fok:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avelsgård | aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting | |
djuruppfödningsgård | aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting | |
förfining | aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting | raffinement; verfijndheid |
kultivering | aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting | |
odling | aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting | cultuur; gewassenverbouwing; grondbewerking; kweek |
Verwante woorden van "fok":
fok vorm van fokken:
-
fokken (kweken; opfokken)
-
fokken (telen; kweken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; aankweken; aanplanten; opkweken)
Conjugations for fokken:
o.t.t.
- fok
- fokt
- fokt
- fokken
- fokken
- fokken
o.v.t.
- fokte
- fokte
- fokte
- fokten
- fokten
- fokten
v.t.t.
- heb gefokt
- hebt gefokt
- heeft gefokt
- hebben gefokt
- hebben gefokt
- hebben gefokt
v.v.t.
- had gefokt
- had gefokt
- had gefokt
- hadden gefokt
- hadden gefokt
- hadden gefokt
o.t.t.t.
- zal fokken
- zult fokken
- zal fokken
- zullen fokken
- zullen fokken
- zullen fokken
o.v.t.t.
- zou fokken
- zou fokken
- zou fokken
- zouden fokken
- zouden fokken
- zouden fokken
en verder
- is gefokt
- zijn gefokt
diversen
- fok!
- fokt!
- gefokt
- fokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het fokken (doen voorttelen; aankweken)
Vertaal Matrix voor fokken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
odlande | aankweken; doen voorttelen; fokken | aankweken; aanplanten; planten |
uppväxande | aankweken; doen voorttelen; fokken | puber |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frambringa | fokken; kweken; opfokken | aandragen; aanvoeren; doen; handelen; laten zien; naar voren brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; uitrichten; uitvoeren; verrichten; voordedaghalen |
föda upp | aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opfokken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen | aankaarten; aansnijden; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; ter sprake brengen |
odla | aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen | aardappelen poten; beschaven; civiliseren; cultiveren; groeien; groot worden; ontginnen; ontwikkelen; opgroeien; poten; voor landbouw klaar maken |
uppfostra | fokken; kweken; opfokken | omhooghalen; ophalen |
uppföda | fokken; kweken; opfokken |