Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. floepen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor floepen (Nederlands) in het Zweeds

floepen:

floepen werkwoord (floep, floept, floepte, floepten, gefloept)

  1. floepen (wegglippen; glippen)
    glida; halka
    • glida werkwoord (glider, gled, glidit)
    • halka werkwoord (halkar, halkade, halkat)

Conjugations for floepen:

o.t.t.
  1. floep
  2. floept
  3. floept
  4. floepen
  5. floepen
  6. floepen
o.v.t.
  1. floepte
  2. floepte
  3. floepte
  4. floepten
  5. floepten
  6. floepten
v.t.t.
  1. heb gefloept
  2. hebt gefloept
  3. heeft gefloept
  4. hebben gefloept
  5. hebben gefloept
  6. hebben gefloept
v.v.t.
  1. had gefloept
  2. had gefloept
  3. had gefloept
  4. hadden gefloept
  5. hadden gefloept
  6. hadden gefloept
o.t.t.t.
  1. zal floepen
  2. zult floepen
  3. zal floepen
  4. zullen floepen
  5. zullen floepen
  6. zullen floepen
o.v.t.t.
  1. zou floepen
  2. zou floepen
  3. zou floepen
  4. zouden floepen
  5. zouden floepen
  6. zouden floepen
diversen
  1. floep!
  2. floept!
  3. gefloept
  4. floepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor floepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glida slippartij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glida floepen; glippen; wegglippen glijden; roetsjen; taxiën; zweefvliegen
halka floepen; glippen; wegglippen glibberen; glijden; glippen