Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fiks (Nederlands) in het Zweeds
fiks:
Vertaal Matrix voor fiks:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
muskulös | ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd | gespierd |
muskulöst | ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd | gespierd |
stå på | ferm; fiks; flink; stevig | |
välbyggt | ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd | goedgebouwd; goedgevormd; welgebouwd; welgeschapen; welgevormd |
Verwante woorden van "fiks":
fiks vorm van fiksen:
-
fiksen (klaarspelen; voor elkaar krijgen; flikken)
-
fiksen (klaarspelen; voor elkaar krijgen)
-
fiksen (repareren; herstellen; maken; rechtzetten; goedmaken)
Conjugations for fiksen:
o.t.t.
- fiks
- fikst
- fikst
- fiksen
- fiksen
- fiksen
o.v.t.
- fikste
- fikste
- fikste
- fiksten
- fiksten
- fiksten
v.t.t.
- heb gefikst
- hebt gefikst
- heeft gefikst
- hebben gefikst
- hebben gefikst
- hebben gefikst
v.v.t.
- had gefikst
- had gefikst
- had gefikst
- hadden gefikst
- hadden gefikst
- hadden gefikst
o.t.t.t.
- zal fiksen
- zult fiksen
- zal fiksen
- zullen fiksen
- zullen fiksen
- zullen fiksen
o.v.t.t.
- zou fiksen
- zou fiksen
- zou fiksen
- zouden fiksen
- zouden fiksen
- zouden fiksen
en verder
- is gefikst
- zijn gefikst
diversen
- fiks!
- fikst!
- gefikst
- fiksend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor fiksen:
fiks vorm van fik:
Vertaal Matrix voor fik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brand | brand; fik; vuur | brand |
eld | brand; fik; vuur | kacheltje; kleine kachel; vlammenzee; vreugdevuur; vuurtje; vuurzee |
flammor | brand; fik; vuur | vlammenzee; vuurzee |