Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. fiatteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fiatteren (Nederlands) in het Zweeds

fiatteren:

fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)

  1. fiatteren (autoriseren; toestaan; goedkeuren; permitteren; goedvinden)
    befoga; bemyndiga; auktorisera
    • befoga werkwoord (befogar, befogade, befogat)
    • bemyndiga werkwoord (bemyndigar, bemyndigade, bemyndigat)
    • auktorisera werkwoord (auktoriserar, auktoriserade, auktoriserat)
  2. fiatteren (goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren)
    godkänna; bemyndiga; auktorisera; befullmäktiga
    • godkänna werkwoord (godkänner, godkände, godkänt)
    • bemyndiga werkwoord (bemyndigar, bemyndigade, bemyndigat)
    • auktorisera werkwoord (auktoriserar, auktoriserade, auktoriserat)
    • befullmäktiga werkwoord (befullmäktigar, befullmäktigade, befullmäktigat)

Conjugations for fiatteren:

o.t.t.
  1. fiatteer
  2. fiatteert
  3. fiatteert
  4. fiatteren
  5. fiatteren
  6. fiatteren
o.v.t.
  1. fiatteerde
  2. fiatteerde
  3. fiatteerde
  4. fiatteerden
  5. fiatteerden
  6. fiatteerden
v.t.t.
  1. heb gefiatteerd
  2. hebt gefiatteerd
  3. heeft gefiatteerd
  4. hebben gefiatteerd
  5. hebben gefiatteerd
  6. hebben gefiatteerd
v.v.t.
  1. had gefiatteerd
  2. had gefiatteerd
  3. had gefiatteerd
  4. hadden gefiatteerd
  5. hadden gefiatteerd
  6. hadden gefiatteerd
o.t.t.t.
  1. zal fiatteren
  2. zult fiatteren
  3. zal fiatteren
  4. zullen fiatteren
  5. zullen fiatteren
  6. zullen fiatteren
o.v.t.t.
  1. zou fiatteren
  2. zou fiatteren
  3. zou fiatteren
  4. zouden fiatteren
  5. zouden fiatteren
  6. zouden fiatteren
en verder
  1. is gefiatteerd
  2. zijn gefiatteerd
diversen
  1. fiatteer!
  2. fiatteert!
  3. gefiatteerd
  4. fiatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fiatteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
godkänna expertise
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auktorisera autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen autoriseren; machtigen; vergunnen; volmacht geven; volmachtigen
befoga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan gezag hebben
befullmäktiga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen afvaardigen; delegeren; deputeren
bemyndiga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen autoriseren; vergunnen
godkänna autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen billijken; goedkeuren; ratificeren