Nederlands
Uitgebreide vertaling voor eten (Nederlands) in het Zweeds
eten:
-
eten (bikken; naar binnen werken)
-
eten (opeten)
– iets als voedsel tot je nemen 1 -
eten (nuttigen; consumeren; gebruiken; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen)
– iets als voedsel tot je nemen 1 -
eten (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; opeten; schrokken)
Conjugations for eten:
o.t.t.
- eet
- eet
- eet
- eten
- eten
- eten
o.v.t.
- at
- at
- at
- aten
- aten
- aten
v.t.t.
- heb gegeten
- hebt gegeten
- heeft gegeten
- hebben gegeten
- hebben gegeten
- hebben gegeten
v.v.t.
- had gegeten
- had gegeten
- had gegeten
- hadden gegeten
- hadden gegeten
- hadden gegeten
o.t.t.t.
- zal eten
- zult eten
- zal eten
- zullen eten
- zullen eten
- zullen eten
o.v.t.t.
- zou eten
- zou eten
- zou eten
- zouden eten
- zouden eten
- zouden eten
en verder
- is gegeten
- zijn gegeten
diversen
- eet!
- eet!
- gegeten
- etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor eten:
Verwante woorden van "eten":
Synoniemen voor "eten":
Verwante definities voor "eten":
Wiktionary: eten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• eten | → middag | ↔ dinner — main meal of the day |
• eten | → äta | ↔ eat — consume |
• eten | → mat; föda | ↔ food — any substance consumed by living organisms to sustain life |
• eten | → spisa; äta | ↔ manger — mâcher et avaler un aliment dans le but de se nourrir. |
• eten | → mat | ↔ nourriture — aliment. |
• eten | → måltid | ↔ repas — Nourriture (sens général) |