Nederlands
Uitgebreide vertaling voor een fout maken (Nederlands) in het Zweeds
een fout maken:
een fout maken werkwoord (maak een fout, maakt een fout, maakte een fout, maakten een fout, een fout gemaakt)
-
een fout maken (zich vergissen)
Conjugations for een fout maken:
o.t.t.
- maak een fout
- maakt een fout
- maakt een fout
- maken een fout
- maken een fout
- maken een fout
o.v.t.
- maakte een fout
- maakte een fout
- maakte een fout
- maakten een fout
- maakten een fout
- maakten een fout
v.t.t.
- heb een fout gemaakt
- hebt een fout gemaakt
- heeft een fout gemaakt
- hebben een fout gemaakt
- hebben een fout gemaakt
- hebben een fout gemaakt
v.v.t.
- had een fout gemaakt
- had een fout gemaakt
- had een fout gemaakt
- hadden een fout gemaakt
- hadden een fout gemaakt
- hadden een fout gemaakt
o.t.t.t.
- zal een fout maken
- zult een fout maken
- zal een fout maken
- zullen een fout maken
- zullen een fout maken
- zullen een fout maken
o.v.t.t.
- zou een fout maken
- zou een fout maken
- zou een fout maken
- zouden een fout maken
- zouden een fout maken
- zouden een fout maken
diversen
- maak een fout!
- maakt een fout!
- een fout gemaakt
- een fout makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor een fout maken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
göra ett misstag | een fout maken; zich vergissen |
Wiktionary: een fout maken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• een fout maken | → misstag; begå; missta | ↔ mistake — To make an error |