Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. dweil:
  2. dweilen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dweil (Nederlands) in het Zweeds

dweil:

dweil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de dweil
    tak trasa

Vertaal Matrix voor dweil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tak trasa dweil

Verwante woorden van "dweil":


dweil vorm van dweilen:

dweilen werkwoord (dweil, dweilt, dweilde, dweilden, gedweild)

  1. dweilen
    skrubba
    • skrubba werkwoord (skrubbar, skrubbade, skrubbat)

Conjugations for dweilen:

o.t.t.
  1. dweil
  2. dweilt
  3. dweilt
  4. dweilen
  5. dweilen
  6. dweilen
o.v.t.
  1. dweilde
  2. dweilde
  3. dweilde
  4. dweilden
  5. dweilden
  6. dweilden
v.t.t.
  1. heb gedweild
  2. hebt gedweild
  3. heeft gedweild
  4. hebben gedweild
  5. hebben gedweild
  6. hebben gedweild
v.v.t.
  1. had gedweild
  2. had gedweild
  3. had gedweild
  4. hadden gedweild
  5. hadden gedweild
  6. hadden gedweild
o.t.t.t.
  1. zal dweilen
  2. zult dweilen
  3. zal dweilen
  4. zullen dweilen
  5. zullen dweilen
  6. zullen dweilen
o.v.t.t.
  1. zou dweilen
  2. zou dweilen
  3. zou dweilen
  4. zouden dweilen
  5. zouden dweilen
  6. zouden dweilen
en verder
  1. is gedweild
  2. zijn gedweild
diversen
  1. dweil!
  2. dweilt!
  3. gedweild
  4. dweilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dweilen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het dweilen
    tvätta golv

Vertaal Matrix voor dweilen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tvätta golv dweilen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrubba dweilen afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben

Verwante woorden van "dweilen":