Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. dubben:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dubben (Nederlands) in het Zweeds

dubben:

dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)

  1. dubben (nasynchroniseren)
    synkronisera
    • synkronisera werkwoord (synkroniserar, synkroniserade, synkroniserat)
  2. dubben (aarzelen; talmen; weifelen)
    tveka; tänka över
    • tveka werkwoord (tvekar, tvekade, tvekat)
    • tänka över werkwoord (tänker över, tänkte över, tänkt över)

Conjugations for dubben:

o.t.t.
  1. dub
  2. dubt
  3. dubt
  4. dubben
  5. dubben
  6. dubben
o.v.t.
  1. dubde
  2. dubde
  3. dubde
  4. dubden
  5. dubden
  6. dubden
v.t.t.
  1. heb gedubd
  2. hebt gedubd
  3. heeft gedubd
  4. hebben gedubd
  5. hebben gedubd
  6. hebben gedubd
v.v.t.
  1. had gedubd
  2. had gedubd
  3. had gedubd
  4. hadden gedubd
  5. hadden gedubd
  6. hadden gedubd
o.t.t.t.
  1. zal dubben
  2. zult dubben
  3. zal dubben
  4. zullen dubben
  5. zullen dubben
  6. zullen dubben
o.v.t.t.
  1. zou dubben
  2. zou dubben
  3. zou dubben
  4. zouden dubben
  5. zouden dubben
  6. zouden dubben
diversen
  1. dub!
  2. dubt!
  3. gedubd
  4. dubbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dubben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tänka över peinzer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
synkronisera dubben; nasynchroniseren op elkaar afstemmen; synchroniseren
tveka aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; besluiteloos zijn; onzeker zijn; twijfelen; weifelen
tänka över aarzelen; dubben; talmen; weifelen afwegen; beschouwen; doordenken; in acht nemen; ontzien; overdenken; overwegen; sparen; verschonen; wikken en wegen

Wiktionary: dubben


Cross Translation:
FromToVia
dubben tveka barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
dubben tvivla douter — Être dans l’incertitude, n’être pas sûr.
dubben tveka hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.