Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. druil:
  2. druilen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor druil (Nederlands) in het Zweeds

druil:

druil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de druil
    tjurare

Vertaal Matrix voor druil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tjurare druil druiloortje

Verwante woorden van "druil":


druil vorm van druilen:

druilen werkwoord (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)

  1. druilen (miezeren)
    regna; strila
    • regna werkwoord (regnar, regnade, regnat)
    • strila werkwoord (strilar, strilade, strilat)
  2. druilen (talmen; hannesen; zeiken; )
    uppehålla; fördröja
    • uppehålla werkwoord (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • fördröja werkwoord (fördröjer, fördröjde, fördröjt)

Conjugations for druilen:

o.t.t.
  1. druil
  2. druilt
  3. druilt
  4. druilen
  5. druilen
  6. druilen
o.v.t.
  1. druilde
  2. druilde
  3. druilde
  4. druilden
  5. druilden
  6. druilden
v.t.t.
  1. heb gedruild
  2. hebt gedruild
  3. heeft gedruild
  4. hebben gedruild
  5. hebben gedruild
  6. hebben gedruild
v.v.t.
  1. had gedruild
  2. had gedruild
  3. had gedruild
  4. hadden gedruild
  5. hadden gedruild
  6. hadden gedruild
o.t.t.t.
  1. zal druilen
  2. zult druilen
  3. zal druilen
  4. zullen druilen
  5. zullen druilen
  6. zullen druilen
o.v.t.t.
  1. zou druilen
  2. zou druilen
  3. zou druilen
  4. zouden druilen
  5. zouden druilen
  6. zouden druilen
diversen
  1. druil!
  2. druilt!
  3. gedruild
  4. druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor druilen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fördröja aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
regna druilen; miezeren regenen
strila druilen; miezeren afdruipen; afdruppelen; besprenkelen; sprenkelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
uppehålla aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen

Verwante woorden van "druilen":