Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor druil (Nederlands) in het Zweeds
druil:
Vertaal Matrix voor druil:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tjurare | druil | druiloortje |
Verwante woorden van "druil":
druil vorm van druilen:
Conjugations for druilen:
o.t.t.
- druil
- druilt
- druilt
- druilen
- druilen
- druilen
o.v.t.
- druilde
- druilde
- druilde
- druilden
- druilden
- druilden
v.t.t.
- heb gedruild
- hebt gedruild
- heeft gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
v.v.t.
- had gedruild
- had gedruild
- had gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
o.t.t.t.
- zal druilen
- zult druilen
- zal druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
o.v.t.t.
- zou druilen
- zou druilen
- zou druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
diversen
- druil!
- druilt!
- gedruild
- druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor druilen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fördröja | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |
regna | druilen; miezeren | regenen |
strila | druilen; miezeren | afdruipen; afdruppelen; besprenkelen; sprenkelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken |
uppehålla | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |