Nederlands
Uitgebreide vertaling voor doelen (Nederlands) in het Zweeds
doelen:
-
doelen
Conjugations for doelen:
o.t.t.
- doel
- doelt
- doelt
- doelen
- doelen
- doelen
o.v.t.
- doelde
- doelde
- doelde
- doelden
- doelden
- doelden
v.t.t.
- heb gedoeld
- hebt gedoeld
- heeft gedoeld
- hebben gedoeld
- hebben gedoeld
- hebben gedoeld
v.v.t.
- had gedoeld
- had gedoeld
- had gedoeld
- hadden gedoeld
- hadden gedoeld
- hadden gedoeld
o.t.t.t.
- zal doelen
- zult doelen
- zal doelen
- zullen doelen
- zullen doelen
- zullen doelen
o.v.t.t.
- zou doelen
- zou doelen
- zou doelen
- zouden doelen
- zouden doelen
- zouden doelen
diversen
- doel!
- doelt!
- gedoeld
- doelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor doelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avse | doelen | van plan zijn |
mena | doelen | bedoelen; ergens iets mee willen zeggen; menen; van mening zijn; van plan zijn; voorhebben |
syfta på | doelen |
Verwante woorden van "doelen":
doelen vorm van doel:
Vertaal Matrix voor doel:
Verwante woorden van "doel":
Synoniemen voor "doel":
Verwante definities voor "doel":
Wiktionary: doel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• doel | → sikte | ↔ aim — Intention; purpose |
• doel | → mål | ↔ goal — result one is attempting to achieve |
• doel | → mål | ↔ goal — in many sports, an area into which the players attempt to put an object |
• doel | → objektiv | ↔ objective — goal |
• doel | → avsikt | ↔ purpose — target |
• doel | → mål | ↔ Ziel — Ausrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung |