Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dichtbijlokken (Nederlands) in het Zweeds
dichtbijlokken:
dichtbijlokken werkwoord (lok dichtbij, lokt dichtbij, lokte dichtbij, lokten dichtbij, dichtbijgelokt)
-
dichtbijlokken (tevoorschijn lokken; lokken)
Conjugations for dichtbijlokken:
o.t.t.
- lok dichtbij
- lokt dichtbij
- lokt dichtbij
- lokken dichtbij
- lokken dichtbij
- lokken dichtbij
o.v.t.
- lokte dichtbij
- lokte dichtbij
- lokte dichtbij
- lokten dichtbij
- lokten dichtbij
- lokten dichtbij
v.t.t.
- heb dichtbijgelokt
- hebt dichtbijgelokt
- heeft dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
v.v.t.
- had dichtbijgelokt
- had dichtbijgelokt
- had dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
o.t.t.t.
- zal dichtbijlokken
- zult dichtbijlokken
- zal dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
o.v.t.t.
- zou dichtbijlokken
- zou dichtbijlokken
- zou dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
en verder
- ben dichtbijgelokt
- bent dichtbijgelokt
- is dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
diversen
- lok dichtbij!
- lokt dichtbij!
- dichtbijgelokt
- dichtbij lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dichtbijlokken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förleda | dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken | aanlokken; begoochelen; lokken; meelokken; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; verleiden; verlokken; voorspiegelen; voortlokken; weglokken |
locka | dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken | aanlokken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken |
lura | dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken | aanlokken; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetnemen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; foppen; frauderen; lokken; meelokken; misleiden; neppen; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; tillen; verleiden; verlokken; verneuken; voorspiegelen; voortlokken; weglokken; zwendelen |