Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. devalueren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor devalueren (Nederlands) in het Zweeds

devalueren:

devalueren werkwoord (devalueer, devalueert, devalueerde, devalueerden, gedevalueerd)

  1. devalueren (afwaarderen)
    devalvera
    • devalvera werkwoord (devalverar, devalverade, devalverat)

Conjugations for devalueren:

o.t.t.
  1. devalueer
  2. devalueert
  3. devalueert
  4. devalueren
  5. devalueren
  6. devalueren
o.v.t.
  1. devalueerde
  2. devalueerde
  3. devalueerde
  4. devalueerden
  5. devalueerden
  6. devalueerden
v.t.t.
  1. heb gedevalueerd
  2. hebt gedevalueerd
  3. heeft gedevalueerd
  4. hebben gedevalueerd
  5. hebben gedevalueerd
  6. hebben gedevalueerd
v.v.t.
  1. had gedevalueerd
  2. had gedevalueerd
  3. had gedevalueerd
  4. hadden gedevalueerd
  5. hadden gedevalueerd
  6. hadden gedevalueerd
o.t.t.t.
  1. zal devalueren
  2. zult devalueren
  3. zal devalueren
  4. zullen devalueren
  5. zullen devalueren
  6. zullen devalueren
o.v.t.t.
  1. zou devalueren
  2. zou devalueren
  3. zou devalueren
  4. zouden devalueren
  5. zouden devalueren
  6. zouden devalueren
en verder
  1. is gedevalueerd
  2. zijn gedevalueerd
diversen
  1. devalueer!
  2. devalueert!
  3. gedevalueerd
  4. devaluerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

devalueren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. devalueren (afwaarderen)
    devalverande

Vertaal Matrix voor devalueren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devalverande afwaarderen; devalueren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devalvera afwaarderen; devalueren