Nederlands
Uitgebreide vertaling voor delegeren (Nederlands) in het Zweeds
delegeren:
-
delegeren (afvaardigen; deputeren)
-
delegeren (overdragen)
Conjugations for delegeren:
o.t.t.
- delegeer
- delegeert
- delegeert
- delegeren
- delegeren
- delegeren
o.v.t.
- delegeerde
- delegeerde
- delegeerde
- delegeerden
- delegeerden
- delegeerden
v.t.t.
- heb gedelegeerd
- hebt gedelegeerd
- heeft gedelegeerd
- hebben gedelegeerd
- hebben gedelegeerd
- hebben gedelegeerd
v.v.t.
- had gedelegeerd
- had gedelegeerd
- had gedelegeerd
- hadden gedelegeerd
- hadden gedelegeerd
- hadden gedelegeerd
o.t.t.t.
- zal delegeren
- zult delegeren
- zal delegeren
- zullen delegeren
- zullen delegeren
- zullen delegeren
o.v.t.t.
- zou delegeren
- zou delegeren
- zou delegeren
- zouden delegeren
- zouden delegeren
- zouden delegeren
en verder
- ben gedelegeerd
- bent gedelegeerd
- is gedelegeerd
- zijn gedelegeerd
- zijn gedelegeerd
- zijn gedelegeerd
diversen
- delegeer!
- delegeert!
- gedelegeerd
- delegerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
delegeren (afvaardigen; deputeren)
Vertaal Matrix voor delegeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ordna upp | afvaardigen; delegeren; deputeren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
befullmäktiga | afvaardigen; delegeren; deputeren | autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen |
delegera | afvaardigen; delegeren; deputeren | |
förordna | afvaardigen; delegeren; deputeren | afkondigen; decreteren; uitvaardigen |
tilldela | delegeren; overdragen | geneesmiddel toedienen; geven; gunnen; herverkavelen; iets toekennen; ingeven; plaats toekennen; plaatsen; toebedelen; toebrengen; toedienen; toekennen; toewijzen; verstrekken |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
delegera | gemachtigde | |
tilldela | toewijzen |