Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- dalend:
- dalen:
-
Wiktionary:
- dalen → falla, sänka, slå ned, fälla, stämma ned, göra lägre, sjunka, avtaga, böja sig
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dalend (Nederlands) in het Zweeds
dalend:
-
dalend
Vertaal Matrix voor dalend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
minskande | afzwakking; korten; krimpen; minderen; vermindering | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dalande | dalend | |
minskande | dalend | achteruitgaand; afnemend; vervallend |
dalen:
-
dalen
-
dalen (minder worden; declineren; afnemen; verminderen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen)
Conjugations for dalen:
o.t.t.
- daal
- daalt
- daalt
- dalen
- dalen
- dalen
o.v.t.
- daalde
- daalde
- daalde
- daalden
- daalden
- daalden
v.t.t.
- ben gedaald
- bent gedaald
- is gedaald
- zijn gedaald
- zijn gedaald
- zijn gedaald
v.v.t.
- was gedaald
- was gedaald
- was gedaald
- waren gedaald
- waren gedaald
- waren gedaald
o.t.t.t.
- zal dalen
- zult dalen
- zal dalen
- zullen dalen
- zullen dalen
- zullen dalen
o.v.t.t.
- zou dalen
- zou dalen
- zou dalen
- zouden dalen
- zouden dalen
- zouden dalen
diversen
- daal!
- daalt!
- gedaald
- dalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze