Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. casseren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor casseren (Nederlands) in het Zweeds

casseren:

casseren werkwoord (casseer, casseert, casseerde, casseerden, gecasseerd)

  1. casseren
    ta betalt; anklaga
    • ta betalt werkwoord (tar betalt, tog betalt, tagit betalt)
    • anklaga werkwoord (anklagar, anklagade, anklagat)

Conjugations for casseren:

o.t.t.
  1. casseer
  2. casseert
  3. casseert
  4. casseren
  5. casseren
  6. casseren
o.v.t.
  1. casseerde
  2. casseerde
  3. casseerde
  4. casseerden
  5. casseerden
  6. casseerden
v.t.t.
  1. heb gecasseerd
  2. hebt gecasseerd
  3. heeft gecasseerd
  4. hebben gecasseerd
  5. hebben gecasseerd
  6. hebben gecasseerd
v.v.t.
  1. had gecasseerd
  2. had gecasseerd
  3. had gecasseerd
  4. hadden gecasseerd
  5. hadden gecasseerd
  6. hadden gecasseerd
o.t.t.t.
  1. zal casseren
  2. zult casseren
  3. zal casseren
  4. zullen casseren
  5. zullen casseren
  6. zullen casseren
o.v.t.t.
  1. zou casseren
  2. zou casseren
  3. zou casseren
  4. zouden casseren
  5. zouden casseren
  6. zouden casseren
diversen
  1. casseer!
  2. casseert!
  3. gecasseerd
  4. casserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor casseren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anklaga casseren aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken
ta betalt casseren