Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor buitmaken (Nederlands) in het Zweeds
buitmaken:
-
buitmaken (vangen)
Conjugations for buitmaken:
o.t.t.
- maak buit
- maakt buit
- maakt buit
- maken buit
- maken buit
- maken buit
o.v.t.
- maakte buit
- maakte buit
- maakte buit
- maakten buit
- maakten buit
- maakten buit
v.t.t.
- heb buitgemaakt
- hebt buitgemaakt
- heeft buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
v.v.t.
- had buitgemaakt
- had buitgemaakt
- had buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
o.t.t.t.
- zal buitmaken
- zult buitmaken
- zal buitmaken
- zullen buitmaken
- zullen buitmaken
- zullen buitmaken
o.v.t.t.
- zou buitmaken
- zou buitmaken
- zou buitmaken
- zouden buitmaken
- zouden buitmaken
- zouden buitmaken
en verder
- is buitgemaakt
- zijn buitgemaakt
diversen
- maak buit!
- maakt buit!
- buitgemaakt
- buitmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor buitmaken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fatta | buitmaken; vangen | begrijpen; beseffen; doorzien; iets bemachtigen; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; realiseren; snappen; te pakken krijgen; verkrijgen |
fånga | buitmaken; vangen | aanhouden; aanklampen; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; gevangennemen; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; inrekenen; klauwen; naar zich toe trekken; oppakken; opvangen; pakken; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen |
gripa | buitmaken; vangen | aanhouden; arresteren; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; inrekenen; klauwen; oppakken; pakken; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; verstrikken |
Wiktionary: buitmaken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• buitmaken | → anskaffa; köpa; förvärva | ↔ acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général). |
• buitmaken | → förvärva; förtjäna | ↔ gagner — Traductions à trier suivant le sens |
• buitmaken | → utverka; ernå; erhålla; få | ↔ obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer. |
• buitmaken | → roffa; råna; röva | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |