Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. buil:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buil (Nederlands) in het Zweeds

buil:

buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de buil (bobbel; knobbel; bult)
    svullnad
  2. de buil (zwelling; bolling; steenpuist; )
    bula; blåmärke; svällning
  3. de buil (zwelling; bolling; bobbel; )
    böld; svullnande
  4. de buil (kneuswond; kneuzing; letsel; bult)
    få blåmärken

Vertaal Matrix voor buil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blåmärke bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
bula bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling bluts; deuk; instulping; kwetsuur; letsel
böld bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling abces; bluts; etterbuil; steenpuist
få blåmärken buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
svullnad bobbel; buil; bult; knobbel kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; zwelling
svullnande bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling
svällning bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling trap uitvoeren

Verwante woorden van "buil":


Wiktionary: buil


Cross Translation:
FromToVia
buil svullnad; bula knot — firm swollen tissue caused by injury