Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor brommen (Nederlands) in het Zweeds
brommen:
Conjugations for brommen:
o.t.t.
- brom
- bromt
- bromt
- brommen
- brommen
- brommen
o.v.t.
- bromde
- bromde
- bromde
- bromden
- bromden
- bromden
v.t.t.
- heb gebromd
- hebt gebromd
- heeft gebromd
- hebben gebromd
- hebben gebromd
- hebben gebromd
v.v.t.
- had gebromd
- had gebromd
- had gebromd
- hadden gebromd
- hadden gebromd
- hadden gebromd
o.t.t.t.
- zal brommen
- zult brommen
- zal brommen
- zullen brommen
- zullen brommen
- zullen brommen
o.v.t.t.
- zou brommen
- zou brommen
- zou brommen
- zouden brommen
- zouden brommen
- zouden brommen
diversen
- brom!
- bromt!
- gebromd
- brommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor brommen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knorra | geknor | |
surra | gehum; geneurie | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gnälla | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | brullen; emmeren; gillen; janken; kermen; temen; zemelen; zich beklagen |
knorra | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | foeteren; knorren; knorrend geluid maken; sakkeren |
kvirra | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | |
mummla | brommen; zoemen | |
sorla | brommen; zoemen | ruisen |
surra | brommen; zoemen | dreinen; drenzen; dwingend huilen; gonzen; jengelen; roezemoezen; vastbinden; vastsjorren; zoemen; zoeven |
Wiktionary: brommen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brommen | → surra | ↔ bourdonner — À trier |
• brommen | → muttra | ↔ marmonner — murmurer sourdement et souvent de façon hostile. |
• brommen | → spinna | ↔ ronronner — faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement. |
Computer vertaling door derden: