Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. broei:
  2. broeien:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor broei (Nederlands) in het Zweeds

broei:

broei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de broei
    uppvärmning

Vertaal Matrix voor broei:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uppvärmning broei verhitting; verwarming

Verwante woorden van "broei":


broei vorm van broeien:

broeien werkwoord (broei, broeit, broeide, broeiden, bebroeid)

  1. broeien (warm zijn)
    vara varm
    • vara varm werkwoord (är varm, var varm, varit varm)

Conjugations for broeien:

o.t.t.
  1. broei
  2. broeit
  3. broeit
  4. broeien
  5. broeien
  6. broeien
o.v.t.
  1. broeide
  2. broeide
  3. broeide
  4. broeiden
  5. broeiden
  6. broeiden
v.t.t.
  1. heb bebroeid
  2. hebt bebroeid
  3. heeft bebroeid
  4. hebben bebroeid
  5. hebben bebroeid
  6. hebben bebroeid
v.v.t.
  1. had bebroeid
  2. had bebroeid
  3. had bebroeid
  4. hadden bebroeid
  5. hadden bebroeid
  6. hadden bebroeid
o.t.t.t.
  1. zal broeien
  2. zult broeien
  3. zal broeien
  4. zullen broeien
  5. zullen broeien
  6. zullen broeien
o.v.t.t.
  1. zou broeien
  2. zou broeien
  3. zou broeien
  4. zouden broeien
  5. zouden broeien
  6. zouden broeien
diversen
  1. broei!
  2. broeit!
  3. bebroeid
  4. broeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor broeien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara varm broeien; warm zijn

Verwante woorden van "broeien":