Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Zweeds ->Vertaal broed

Vertaal broed van Nederlands naar Zweeds

Overzicht

Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...

broed:
- ruvning; ättlingar; avkommor
broeden:
- kull; ruvning; liggning på ägg
- kläcka ut
Wiktionary:
- broeden → häcka, ruva
- broeden → föröka, ruva, älta, häcka

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor broed (Nederlands) in het Zweeds

broed:

broed [het ~] zelfstandig naamwoord

het broed (broedsel; gebroed)
ruvning
- ruvning zelfstandig naamwoord
het broed (nageslacht; kinderen; nakomelingen; kroost; gebroed; telgen)
ättlingar; avkommor
- ättlingar zelfstandig naamwoord
- avkommor zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor broed:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avkommor	broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen	afstammelingen; nakomelingen; telgen
ruvning	broed; broedsel; gebroed	broeden; gebroed
ättlingar	broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen	afstammelingen; nakomelingen; telgen

Verwante woorden van "broed":

broedden, broeden, broeds

broed vorm van broeden:

broeden [znw.] zelfstandig naamwoord

broeden (gebroed)
kull; ruvning; liggning på ägg
- kull [-en] zelfstandig naamwoord
- ruvning zelfstandig naamwoord
- liggning på ägg zelfstandig naamwoord

broeden werkwoord (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)

broeden (uitbroeden; warmhouden)
kläcka ut
- kläcka ut werkwoord (kläcker ut, kläckte ut, kläckt ut)

Conjugations for broeden:

o.t.t.

broed
broedt
broedt
broeden
broeden
broeden

o.v.t.

broedde
broedde
broedde
broedden
broedden
broedden

v.t.t.

heb gebroed
hebt gebroed
heeft gebroed
hebben gebroed
hebben gebroed
hebben gebroed

v.v.t.

had gebroed
had gebroed
had gebroed
hadden gebroed
hadden gebroed
hadden gebroed

o.t.t.t.

zal broeden
zult broeden
zal broeden
zullen broeden
zullen broeden
zullen broeden

o.v.t.t.

zou broeden
zou broeden
zou broeden
zouden broeden
zouden broeden
zouden broeden

diversen

broed!
broedt!
gebroed
broedend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor broeden:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kull	broeden; gebroed
liggning på ägg	broeden; gebroed
ruvning	broeden; gebroed	broed; broedsel; gebroed
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kläcka ut	broeden; uitbroeden; warmhouden

Verwante woorden van "broeden":

broed

Wiktionary: broeden

broeden

verb

een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden
- broeden → häcka; ruva

Cross Translation:

From	To	Via
• broeden	→ föröka	↔ breed — to sexually produce offspring
• broeden	→ ruva; älta	↔ brood — to dwell upon moodily and at length
• broeden	→ ruva	↔ brood — to keep an egg warm
• broeden	→ ruva	↔ brüten — Zoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten
• broeden	→ häcka; ruva	↔ couver — Traductions à trier suivant le sens