Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bloei (Nederlands) in het Zweeds

bloei:

bloei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bloei (hoogconjunctuur; hausse)
    högkonjunktur
  2. de bloei (wasdom; ontwikkeling; ontplooiing; groei)
    utveckling; tillväxt; mognad; fullvuxet tillstånd
  3. de bloei (bloeiperiode van bloemen)
    blomstringstid; blomningstid
  4. de bloei (tot bloei komen; bloeiperiode; opbloei)
    blom period

Vertaal Matrix voor bloei:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blom period bloei; bloeiperiode; opbloei; tot bloei komen
blomningstid bloei; bloeiperiode van bloemen
blomstringstid bloei; bloeiperiode van bloemen
fullvuxet tillstånd bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
högkonjunktur bloei; hausse; hoogconjunctuur
mognad bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom rijping
tillväxt bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom groei; groeien; groeiproces; toenames; toenemingen; vermeerderingen
utveckling bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom evolutie; geestelijke vorming; groei; groeien; groeiproces; mutatie; ontplooiing; ontwikkeling; verandering; vooruitgang; vorming

Verwante woorden van "bloei":


Wiktionary: bloei


Cross Translation:
FromToVia
bloei blomning blossom — state or season for such flowers

bloei vorm van bloeien:

bloeien werkwoord (bloei, bloeit, bloeide, bloeiden, gebloeid)

  1. bloeien (tot hoogconjunctuur komen)
    blomma; komma till högkonjunktur
    • blomma werkwoord (blommar, blommade, blommat)
    • komma till högkonjunktur werkwoord (kommer till högkonjunktur, komm till högkonjunktur, kommit till högkonjunktur)
  2. bloeien (floreren; goed lopen)
    blomma; frodas; blomstra
    • blomma werkwoord (blommar, blommade, blommat)
    • frodas werkwoord (frodas, frodades, frodats)
    • blomstra werkwoord (blomstrar, blomstrade, blomstrat)

Conjugations for bloeien:

o.t.t.
  1. bloei
  2. bloeit
  3. bloeit
  4. bloeien
  5. bloeien
  6. bloeien
o.v.t.
  1. bloeide
  2. bloeide
  3. bloeide
  4. bloeiden
  5. bloeiden
  6. bloeiden
v.t.t.
  1. heb gebloeid
  2. hebt gebloeid
  3. heeft gebloeid
  4. hebben gebloeid
  5. hebben gebloeid
  6. hebben gebloeid
v.v.t.
  1. had gebloeid
  2. had gebloeid
  3. had gebloeid
  4. hadden gebloeid
  5. hadden gebloeid
  6. hadden gebloeid
o.t.t.t.
  1. zal bloeien
  2. zult bloeien
  3. zal bloeien
  4. zullen bloeien
  5. zullen bloeien
  6. zullen bloeien
o.v.t.t.
  1. zou bloeien
  2. zou bloeien
  3. zou bloeien
  4. zouden bloeien
  5. zouden bloeien
  6. zouden bloeien
diversen
  1. bloei!
  2. bloeit!
  3. gebloeid
  4. bloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bloeien

  1. bloeien

Vertaal Matrix voor bloeien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blomma bloem; voorplantingsorgaan van plant
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blomma bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen
blomstra bloeien; floreren; goed lopen ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen
frodas bloeien; floreren; goed lopen
komma till högkonjunktur bloeien; tot hoogconjunctuur komen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
blomma bloeien

Verwante woorden van "bloeien":


Wiktionary: bloeien


Cross Translation:
FromToVia
bloeien spira; knoppas burgeon — of plants, to bloom, bud
bloeien frodas; blomstra flourish — to thrive or grow well
bloeien blomma flower — to put forth blooms
bloeien blomma fleurirproduire des fleurs, se couvrir de fleurs, ou être en fleurs.

Verwante vertalingen van bloei