Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bitsheid:
  2. bits:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bitsheid (Nederlands) in het Zweeds

bitsheid:

bitsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de bitsheid
    strävhet; beskhet
  2. de bitsheid (kattigheid; vinnigheid)
    korthet; bryskhet; snäsighet; syrlighet

Vertaal Matrix voor bitsheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beskhet bitsheid
bryskhet bitsheid; kattigheid; vinnigheid bruskheid; bruuskheid
korthet bitsheid; kattigheid; vinnigheid beknoptheid; bondigheid; kortheid
snäsighet bitsheid; kattigheid; vinnigheid snibbigheid
strävhet bitsheid hardhandigheid; ruwheid
syrlighet bitsheid; kattigheid; vinnigheid zurigheid

Verwante woorden van "bitsheid":


bitsheid vorm van bits:

bits bijvoeglijk naamwoord

  1. bits (kattig; pinnig; spinnig)
    bråkig; bråkigt
  2. bits (pinnig; kattig; onvriendelijk; )
    kärv; kärt
    • kärv bijvoeglijk naamwoord
    • kärt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor bits:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bråkig gechicaneer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bråkig bits; kattig; pinnig; spinnig
bråkigt bits; kattig; pinnig; spinnig
kärt bits; kattig; onvriendelijk; pinnig; snauwerig; snibbig; spinnig; vinnig bevallig; geliefkoosd; gestreeld uit liefde; lief; verkikkerd; verliefd; weledele
kärv bits; kattig; onvriendelijk; pinnig; snauwerig; snibbig; spinnig; vinnig emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos

Verwante woorden van "bits":


Wiktionary: bits


Cross Translation:
FromToVia
bits amper; egg; gräll; gäll; skarp perçant — Qui percer, qui pénétrer.