Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bijeengebracht (Nederlands) in het Zweeds
bijeengebracht:
-
bijeengebracht (verzameld)
samlat; insamlad; insamlat; ihopsamlad; ihopsamlat-
samlat bijvoeglijk naamwoord
-
insamlad bijvoeglijk naamwoord
-
insamlat bijvoeglijk naamwoord
-
ihopsamlad bijvoeglijk naamwoord
-
ihopsamlat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bijeengebracht:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ihopsamlad | bijeengebracht; verzameld | |
ihopsamlat | bijeengebracht; verzameld | |
insamlad | bijeengebracht; verzameld | gecollecteerd; ingezameld |
insamlat | bijeengebracht; verzameld | gecollecteerd; ingezameld |
samlat | bijeengebracht; verzameld | bedaard; gelijkmoedig; kalm; rustig |
Verwante woorden van "bijeengebracht":
bijeenbrengen:
bijeenbrengen werkwoord (breng bijeen, brengt bijeen, bracht bijeen, brachten bijeen, bijeengebracht)
-
bijeenbrengen (samenbrengen; concentreren; bij elkaar brengen)
Conjugations for bijeenbrengen:
o.t.t.
- breng bijeen
- brengt bijeen
- brengt bijeen
- brengen bijeen
- brengen bijeen
- brengen bijeen
o.v.t.
- bracht bijeen
- bracht bijeen
- bracht bijeen
- brachten bijeen
- brachten bijeen
- brachten bijeen
v.t.t.
- heb bijeengebracht
- hebt bijeengebracht
- heeft bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
v.v.t.
- had bijeengebracht
- had bijeengebracht
- had bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
o.t.t.t.
- zal bijeenbrengen
- zult bijeenbrengen
- zal bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
o.v.t.t.
- zou bijeenbrengen
- zou bijeenbrengen
- zou bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
diversen
- breng bijeen!
- brengt bijeen!
- bijeengebracht
- bijeenbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bijeenbrengen:
Wiktionary: bijeenbrengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bijeenbrengen | → para ihop; para; sammankoppla; para sig | ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble. |
• bijeenbrengen | → medbringa | ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé. |
• bijeenbrengen | → ansluta; bifoga | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |
Computer vertaling door derden: