Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bidden (Nederlands) in het Zweeds
bidden:
-
bidden (in gebed zijn)
-
bidden (smeken; verzoeken; vragen)
Conjugations for bidden:
o.t.t.
- bid
- bidt
- bidt
- bidden
- bidden
- bidden
o.v.t.
- bad
- bad
- bad
- baden
- baden
- baden
v.t.t.
- heb gebeden
- hebt gebeden
- heeft gebeden
- hebben gebeden
- hebben gebeden
- hebben gebeden
v.v.t.
- had gebeden
- had gebeden
- had gebeden
- hadden gebeden
- hadden gebeden
- hadden gebeden
o.t.t.t.
- zal bidden
- zult bidden
- zal bidden
- zullen bidden
- zullen bidden
- zullen bidden
o.v.t.t.
- zou bidden
- zou bidden
- zou bidden
- zouden bidden
- zouden bidden
- zouden bidden
diversen
- bid!
- bidt!
- gebeden
- biddende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bidden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bön | bidden; gebed | beroep doen op; kerkgebed |
fråga | interpellatie; issue; kwestie; punt; query; substantie; vraag | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anropa | bidden; smeken; verzoeken; vragen | aanroepen; inroepen; inviteren; praaien |
be | bidden; in gebed zijn; smeken; verzoeken; vragen | afhalen; afstropen; soebatten; stropen; uitbenen; villen |
bedja | bidden; in gebed zijn | bedelen; hunkeren; schooien; soebatten; sterk verlangen |
bönfalla | bidden; smeken; verzoeken; vragen | aanvragen; rekwestreren; soebatten; verzoeken; vragen |
fråga | bidden; smeken; verzoeken; vragen | afvragen; navragen; onderzoeken; speuren; verwonderen; vorsen; vraag stellen; vragen |
tigga | bidden; smeken; verzoeken; vragen | afbedelen; bedelen; schooien |
Verwante definities voor "bidden":
Wiktionary: bidden
bidden
Cross Translation:
verb
-
dringend iets vragen, smeken
- bidden → be
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bidden | → bönfalla | ↔ beseech — to beg |
• bidden | → be | ↔ pray — to petition a higher being |
• bidden | → bedja; be | ↔ pray — to talk to God |
• bidden | → bön | ↔ prayer — the act of praying |
• bidden | → anropa; åkalla | ↔ implorer — demander humblement et avec instance, secours, faveur, ou grâce. |
• bidden | → bedja; anmoda; ansöka | ↔ prier — adorer la divinité en lui demander une grâce, en la remercier d’une grâce. |