Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bezigheden:
  2. bezigheid:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezigheden (Nederlands) in het Zweeds

bezigheden:

bezigheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bezigheden
    affärer

Vertaal Matrix voor bezigheden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affärer bezigheden aangelegenheden; affaire; affaires; bedrijfsleven; commercie; handel; liaison; liefdesrelatie; relatie; verhouding; zaken

Verwante woorden van "bezigheden":


bezigheden vorm van bezigheid:

bezigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de bezigheid
    ativitet
  2. de bezigheid (hobby)
    fritidssysselsättning; hobby
  3. de bezigheid (activiteit; werkzaamheid; bedrijvigheid; arbeid)
    arbete; aktivität
  4. de bezigheid (werk; arbeid; taak; )
    arbete; jobb
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord
    • jobb [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bezigheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aktivität activiteit; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; werkzaamheid
arbete activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid ambt; arbeid; baan; baantje; beroep; dienstbetrekking; functie; job; karwei; positie; professie; vak; werk; werkgelegenheid; werkkring; werkplek
ativitet bezigheid
fritidssysselsättning bezigheid; hobby ontspanning; recreatie; verstrooiing; vrijetijdsbesteding
hobby bezigheid; hobby liefhebberij
jobb ambacht; arbeid; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid aanstelling; aanvraag; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; beroep; betrekking; contract; dienstbetrekking; functie; installatie; job; karwei; karweitje; klusje; positie; professie; taak

Verwante woorden van "bezigheid":


Wiktionary: bezigheid


Cross Translation:
FromToVia
bezigheid sysselsättning occupation — activity or task with which one occupies oneself

Verwante vertalingen van bezigheden