Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bewaken (Nederlands) in het Zweeds
bewaken:
-
bewaken (toezicht houden; surveilleren; toezien)
-
bewaken (toezien op)
-
bewaken (van alarminstallatie voorzien; beschermen; beveiligen)
beskydda met ett larm-
beskydda met ett larm werkwoord (beskyddar met ett larm, beskyddade met ett larm, beskyddat met ett larm)
-
Conjugations for bewaken:
o.t.t.
- bewaak
- bewaakt
- bewaakt
- bewaken
- bewaken
- bewaken
o.v.t.
- bewaakte
- bewaakte
- bewaakte
- bewaakten
- bewaakten
- bewaakten
v.t.t.
- heb bewaakt
- hebt bewaakt
- heeft bewaakt
- hebben bewaakt
- hebben bewaakt
- hebben bewaakt
v.v.t.
- had bewaakt
- had bewaakt
- had bewaakt
- hadden bewaakt
- hadden bewaakt
- hadden bewaakt
o.t.t.t.
- zal bewaken
- zult bewaken
- zal bewaken
- zullen bewaken
- zullen bewaken
- zullen bewaken
o.v.t.t.
- zou bewaken
- zou bewaken
- zou bewaken
- zouden bewaken
- zouden bewaken
- zouden bewaken
diversen
- bewaak!
- bewaakt!
- bewaakt
- bewakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze