Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bevolen:
  2. bevelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bevolen (Nederlands) in het Zweeds

bevolen:

bevolen bijvoeglijk naamwoord

  1. bevolen (opgedragen)
    befallad

Vertaal Matrix voor bevolen:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befallad bevolen; opgedragen

bevelen:

bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)

  1. bevelen (gelasten; opdragen; commanderen; )
    beordra; befalla; kommendera
    • beordra werkwoord (beordrar, beordrade, beordrat)
    • befalla werkwoord (befaller, befallde, befallt)
    • kommendera werkwoord (kommenderar, kommenderade, kommenderat)
  2. bevelen (verordonneren; opdragen; decreteren; )
    påbjuda; kungöra
    • påbjuda werkwoord (påbjuder, påbjöd, påbjudit)
    • kungöra werkwoord (kungörar, kungjorde, kungjort)
  3. bevelen (gelasten; voorschrijven; gebieden; dicteren)
    beställa; ordna
    • beställa werkwoord (beställer, beställde, beställt)
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)

Conjugations for bevelen:

o.t.t.
  1. beveel
  2. beveelt
  3. beveelt
  4. bevelen
  5. bevelen
  6. bevelen
o.v.t.
  1. beval
  2. beval
  3. beval
  4. bevolen
  5. bevolen
  6. bevolen
v.t.t.
  1. heb bevolen
  2. hebt bevolen
  3. heeft bevolen
  4. hebben bevolen
  5. hebben bevolen
  6. hebben bevolen
v.v.t.
  1. had bevolen
  2. had bevolen
  3. had bevolen
  4. hadden bevolen
  5. hadden bevolen
  6. hadden bevolen
o.t.t.t.
  1. zal bevelen
  2. zult bevelen
  3. zal bevelen
  4. zullen bevelen
  5. zullen bevelen
  6. zullen bevelen
o.v.t.t.
  1. zou bevelen
  2. zou bevelen
  3. zou bevelen
  4. zouden bevelen
  5. zouden bevelen
  6. zouden bevelen
diversen
  1. beveel!
  2. beveelt!
  3. bevolen
  4. bevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bevelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befalla bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
beordra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen bestellen; opdracht geven; orderen
beställa bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven aanrukken
kommendera bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
kungöra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; ordonneren; verordenen; verordineren; zich aandienen; zich voordoen
ordna bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bewaren; classificeren; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken
påbjuda bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren

Wiktionary: bevelen


Cross Translation:
FromToVia
bevelen ge order order — to issue a command
bevelen befalla; påbjuda commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).

Computer vertaling door derden: