Nederlands
Uitgebreide vertaling voor berustend (Nederlands) in het Zweeds
berustend:
-
berustend (gelaten; lijdelijk)
fogligt; foglig; undergivet-
fogligt bijvoeglijk naamwoord
-
foglig bijvoeglijk naamwoord
-
undergivet bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor berustend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
foglig | berustend; gelaten; lijdelijk | dienstbaar; dienstwillig; gedwee; gewillig; inschikkelijk; kneedbaar; lijdzaam; meegaand; onderworpen; plooibaar; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam; vormbaar; vouwbaar; willig |
fogligt | berustend; gelaten; lijdelijk | dienstbaar; dienstwillig; gedwee; gewillig; inschikkelijk; kneedbaar; lijdzaam; meegaand; onderworpen; plooibaar; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam; vormbaar; vouwbaar; willig |
undergivet | berustend; gelaten; lijdelijk | aftredend; demissionair; lankmoedig; onderdanig aan; onderworpen |
berustend vorm van berusten:
-
berusten (gebaseerd zijn)
-
berusten (zich erbij neerleggen)
Conjugations for berusten:
o.t.t.
- berust
- berust
- berust
- berusten
- berusten
- berusten
o.v.t.
- berustte
- berustte
- berustte
- berustten
- berustten
- berustten
v.t.t.
- heb berust
- hebt berust
- heeft berust
- hebben berust
- hebben berust
- hebben berust
v.v.t.
- had berust
- had berust
- had berust
- hadden berust
- hadden berust
- hadden berust
o.t.t.t.
- zal berusten
- zult berusten
- zal berusten
- zullen berusten
- zullen berusten
- zullen berusten
o.v.t.t.
- zou berusten
- zou berusten
- zou berusten
- zouden berusten
- zouden berusten
- zouden berusten
diversen
- berust!
- berust!
- berust
- berustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor berusten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
baseras på | berusten; gebaseerd zijn | stoelen op; ten grondslag liggen |
låta nöja sig med | berusten; zich erbij neerleggen | |
vara baserad på | berusten; gebaseerd zijn | |
vila med | berusten; zich erbij neerleggen | |
vila på | berusten; gebaseerd zijn | steunen op |