Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. berouw:
  2. berouwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor berouw (Nederlands) in het Zweeds

berouw:

berouw [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het berouw (spijt)
    förkrosselse; ånger

Vertaal Matrix voor berouw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förkrosselse berouw; spijt
ånger berouw; spijt bezinning; gewetenswroeging; inkeer; wroeging

Wiktionary: berouw


Cross Translation:
FromToVia
berouw ånger regret — instance of such an emotion

berouwen:

berouwen werkwoord (berouw, berouwt, berouwde, berouwden, berouwd)

  1. berouwen
    vara ledsen
    • vara ledsen werkwoord (är ledsen, var ledsen, varit ledsen)

Conjugations for berouwen:

o.t.t.
  1. berouw
  2. berouwt
  3. berouwt
  4. berouwen
  5. berouwen
  6. berouwen
o.v.t.
  1. berouwde
  2. berouwde
  3. berouwde
  4. berouwden
  5. berouwden
  6. berouwden
v.t.t.
  1. heb berouwd
  2. hebt berouwd
  3. heeft berouwd
  4. hebben berouwd
  5. hebben berouwd
  6. hebben berouwd
v.v.t.
  1. had berouwd
  2. had berouwd
  3. had berouwd
  4. hadden berouwd
  5. hadden berouwd
  6. hadden berouwd
o.t.t.t.
  1. zal berouwen
  2. zult berouwen
  3. zal berouwen
  4. zullen berouwen
  5. zullen berouwen
  6. zullen berouwen
o.v.t.t.
  1. zou berouwen
  2. zou berouwen
  3. zou berouwen
  4. zouden berouwen
  5. zouden berouwen
  6. zouden berouwen
diversen
  1. berouw!
  2. berouwt!
  3. berouwd
  4. berouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor berouwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara ledsen berouwen

Wiktionary: berouwen


Cross Translation:
FromToVia
berouwen beklaga; ångra regret — feel sorry about some past thing