Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beloop (Nederlands) in het Zweeds
beloop:
-
het beloop
Vertaal Matrix voor beloop:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bana | beloop | afstand; baan; baanvak; carrière; etappe; loopbaan; pad; ronde; route; tournee; traject; weg |
kapplöpning | beloop | race; wedloop; wedren |
lopp | beloop | hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; race; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lopp | motorracen; racen |
beloop vorm van belopen:
-
belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
Conjugations for belopen:
o.t.t.
- beloop
- beloopt
- beloopt
- belopen
- belopen
- belopen
o.v.t.
- beliep
- beliep
- beliep
- beliepen
- beliepen
- beliepen
v.t.t.
- heb beloopt
- hebt beloopt
- heeft beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
v.v.t.
- had beloopt
- had beloopt
- had beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
o.t.t.t.
- zal belopen
- zult belopen
- zal belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
o.v.t.t.
- zou belopen
- zou belopen
- zou belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
diversen
- beloop!
- beloopt!
- beloopt
- belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor belopen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beträda | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | betreden |
gå på | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | doorduwen |
vandra på | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen |