Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bekwamen:
  2. bekomen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bekwamen (Nederlands) in het Zweeds

bekwamen:

bekwamen werkwoord (bekwaam, bekwaamt, bekwaamde, bekwaamden, bekwaamd)

  1. bekwamen (trainen; oefenen; harden; coachen)
    träna; öva
    • träna werkwoord (tränar, tränade, tränat)
    • öva werkwoord (övar, övade, övat)

Conjugations for bekwamen:

o.t.t.
  1. bekwaam
  2. bekwaamt
  3. bekwaamt
  4. bekwamen
  5. bekwamen
  6. bekwamen
o.v.t.
  1. bekwaamde
  2. bekwaamde
  3. bekwaamde
  4. bekwaamden
  5. bekwaamden
  6. bekwaamden
v.t.t.
  1. heb bekwaamd
  2. hebt bekwaamd
  3. heeft bekwaamd
  4. hebben bekwaamd
  5. hebben bekwaamd
  6. hebben bekwaamd
v.v.t.
  1. had bekwaamd
  2. had bekwaamd
  3. had bekwaamd
  4. hadden bekwaamd
  5. hadden bekwaamd
  6. hadden bekwaamd
o.t.t.t.
  1. zal bekwamen
  2. zult bekwamen
  3. zal bekwamen
  4. zullen bekwamen
  5. zullen bekwamen
  6. zullen bekwamen
o.v.t.t.
  1. zou bekwamen
  2. zou bekwamen
  3. zou bekwamen
  4. zouden bekwamen
  5. zouden bekwamen
  6. zouden bekwamen
diversen
  1. bekwaam!
  2. bekwaamt!
  3. bekwaamd
  4. bekwamend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bekwamen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bekwamen (studeren; leren; blokken)
    studerande

Vertaal Matrix voor bekwamen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
studerande bekwamen; blokken; leren; studeren cursiste; keurend bekijken; monsteren; student
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
träna bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
öva bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen exerceren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen

bekwamen vorm van bekomen:

bekomen werkwoord (bekom, bekomt, bekwam, bekwamen, bekomen)

  1. bekomen (zich hervinden)
    tillfriskna; hämta sig; komma på fötter igen
    • tillfriskna werkwoord (tillfrisknar, tillfrisknade, tillfrisknat)
    • hämta sig werkwoord (hämtar sig, hämtade sig, hämtat sig)
    • komma på fötter igen werkwoord (kommer på fötter igen, komm på fötter igen, kommit på fötter igen)
  2. bekomen (op zijn verhaal komen)
    andas igen
    • andas igen werkwoord (andas igen, andades igen, andats)

Conjugations for bekomen:

o.t.t.
  1. bekom
  2. bekomt
  3. bekomt
  4. bekomen
  5. bekomen
  6. bekomen
o.v.t.
  1. bekwam
  2. bekwam
  3. bekwam
  4. bekwamen
  5. bekwamen
  6. bekwamen
v.t.t.
  1. ben bekomen
  2. bent bekomen
  3. is bekomen
  4. zijn bekomen
  5. zijn bekomen
  6. zijn bekomen
v.v.t.
  1. was bekomen
  2. was bekomen
  3. was bekomen
  4. waren bekomen
  5. waren bekomen
  6. waren bekomen
o.t.t.t.
  1. zal bekomen
  2. zult bekomen
  3. zal bekomen
  4. zullen bekomen
  5. zullen bekomen
  6. zullen bekomen
o.v.t.t.
  1. zou bekomen
  2. zou bekomen
  3. zou bekomen
  4. zouden bekomen
  5. zouden bekomen
  6. zouden bekomen
diversen
  1. bekom!
  2. bekomt!
  3. bekomen
  4. bekomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bekomen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
andas igen bekomen; op zijn verhaal komen
hämta sig bekomen; zich hervinden
komma på fötter igen bekomen; zich hervinden
tillfriskna bekomen; zich hervinden beteren; genezen; genezen van ziekte; gezond worden; helen

Wiktionary: bekomen


Cross Translation:
FromToVia
bekomen ska ha; vill ha bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
bekomen ; erhålla bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
bekomen erhålla; bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen